WvG en overeenkomsten van koop en hypotheek
Art 26 Wet voorkeursrecht Gemeenten (‘WvG’)
Hof Den Haag heeft een belangrijke uitspraak gedaan over de WvG.
De casus was als volgt: Op percelen van Verkoper rustte een voorkeursrecht als bedoeld in de WvG. Toch verkocht Verkoper die gronden aan Koper. Afgesproken werd dat levering plaats zou vinden na wijziging van de bestemming tot bedrijventerrein. Koper moest ook de vordering overnemen die Bank-1 als financier op Verkoper had. Daarna sloot Koper een kredietovereenkomst met Bank-2 in verband met de aankoop van de gronden en de projectontwikkeling. Tot zekerheid van die kredietrelatie van Koper, verleende Verkoper aan Bank-2 een recht van (derde-)hypotheek op de verkochte percelen.
Vervolgens vorderde de gemeente op grond van art. 26 WvG vernietiging van de koopovereenkomst tussen Verkoper en Koper, de kredietovereenkomst tussen Koper en Bank-2 en de hypotheekvestiging van Verkoper ten behoeve van Bank-2.
De rechtbank gaf de gemeente gelijk en vernietigde de rechtshandelingen. Er volgde een hoger beroep bij het hof. Het hof oordeelde dat de aanbiedingsplicht ingeval van een WvG-voorkeursrecht niet geldt ingeval de levering geschiedt ingevolge een verkoop krachtens wetsbepaling of bevel des rechters of een openbare executoriale verkoop (art. 10 WvG).
Tevens oordeelde het hof dat dit laatste geldt voor zowel een openbare als een onderhandse executieverkoop. Indien er een onderhandse executoriale verkoop wordt voorgesteld dient de voorzieningenrechter de hypotheekgever, de hypotheekhouder, beslagleggers en beperkt gerechtigden die bij een hogere opbrengst belang hebben, in de gelegenheid te stellen een gunstiger aanbod te doen. De rechter is bij zijn beslissing beperkt tot de vraag welk bod voor de…