13. Voorlopige voorziening, 13.3. Criteria bij beoordeling verzoek om voorlopige voorziening(Ziekte en re-integratie)
Deze paragraaf is bijgewerkt tot 5 juli 2017 door mr. J.E. Jansen
De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist (art. 8:81 Awb). Bij zijn belangenafweging kan de voorzieningenrechter mede acht slaan op de (on)rechtmatigheid van het bestreden besluit. Verder kan bij die belangenafweging aan de orde komen het belang van de uitkeringsgerechtigde bij onmiddellijke uitbetaling van zijn ongekorte uitkering tegenover het belang van het uitvoeringsorgaan om, indien mocht blijken dat de uitkering ten onrechte is uitbetaald, die uitkering weer terug te kunnen vorderen. In CRvB 12 april 1994, JB 1994/129, wogen de belangen van de gemeente zwaarder dan het belang van de uitkeringsgerechtigde. Het ging voor laatstgenoemde om bijstand over een periode van ruim een jaar geleden, terwijl hij ten tijde van de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening niet verkeerde in een acute financiële noodsituatie. Een voorlopige voorziening zal in het ene geval een ordemaatregel zijn en in het andere geval meer een voorlopig rechtmatigheidsoordeel inhouden. De wetgever heeft die keus uitdrukkelijk aan de rechter gelaten. Argumenten van financiële of organisatorische aard zullen voor een bestuursorgaan niet snel een spoedeisend belang opleveren (zie CRvB (voorzieningenrechter) 31 juli 2012, nr. 12/3567 AW-VV, USZ 2012/291, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3404).
Spoedeisend belang bij het vragen om een voorlopige voorziening ontbreekt indien de ontstane financiële problemen door de intrekking van de bijstand niet aannemelijk zijn gemaakt en betrokkene na meer dan een jaar na de intrekking nog geen nieuwe bijstandsaanvraag heeft ingediend CRvB (…