4. Bestuursrechtelijke geldschulden – aanmaning en invordering bij dwangbevel, 4.2. Dwangbevel(Arbeidsongeschiktheid)
Deze paragraaf is bijgewerkt tot 5 juli 2017
In art. 4:114 Awb is een definitie van dwangbevel neergelegd: een schriftelijk bevel van een bestuursorgaan dat ertoe strekt betaling van een geldsom als bedoeld in art. 4:85 Awb af te dwingen.
Het uitvaardigen van een dwangbevel is een exclusieve bevoegdheid van een bestuursorgaan en ziet alleen op het invorderen van bestuursrechtelijke geldschulden, niet op privaatrechtelijke geldschulden. De bevoegdheid tot uitvaardigen van een dwangbevel is dermate ingrijpend dat deze slechts bij formele wet kan worden geattribueerd (art. 4:115 Awb). In de socialezekerheidswetten is deze bevoegdheid expliciet opgenomen. In bijvoorbeeld art. 57a WAO is de bevoegdheid aan het UWV gegeven om een onverschuldigd betaald bedrag in te vorderen bij dwangbevel (zie ook art. 54, lid 1, Anw, art. 33a, lid 1, ZW, art. 24a, lid 1, AKW, art. 24a, lid 1, AOW, art. 78, lid 1, Wet WIA, art. 20a, lid 1, TW, art. 36a, lid 1, WW en art. 60, lid 2, PW). In art. 5:10, lid 2, Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de geldsom van de bestuurlijke sanctie (waaronder een bestuurlijke boete valt) kan invorderen bij dwangbevel.
Een dwangbevel levert, zonder tussenkomst van de (burgerlijke) rechter, een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden ten uitvoer gelegd.
De bevoegdheid een dwangbevel uit te vaardigen ontstaat eerst wanneer binnen…