Aan erflater toegekende subsidie voor onderhoud woningen leidt tot negatieve persoonsgebonden aftrek bij erfgenaam
Samenvatting
Belanghebbende is (als zoon) een van de vier erfgenamen van F (overleden in 2000). F was gehuwd met G. Tot de huwelijkse gemeenschap behoorden 26 huurwoningen. G is in 2015 overleden. F heeft in de jaren 1998 tot en met 2000 ingrijpend onderhoud verricht aan de onroerende zaken en in verband daarmee € 476.092 aan kosten fiscaal in aftrek gebracht. Voor de financiering was F een SOT-lening bij een restauratiefonds aangegaan. In 2001 heeft de gemeente Amsterdam aan ‘F + G ’ een subsidie op termijn (SOT) toegekend van € 530.923. In 2001 is een groot aantal van de onroerende zaken aan drie van de kinderen, onder wie belanghebbende, toebedeeld. Het restauratiefonds heeft in 2011 de uitkering van de SOT verrekend met de SOT-lening. Belanghebbende heeft in 2013 zijn aandeel in het onverdeelde eigendom van de onroerende zaken verkocht en geleverd. Voor de IB/PVV 2011 stelt de inspecteur zich (nader) op het standpunt dat in verband met de subsidie € 55.000 als negatieve persoonsgebonden aftrek in aanmerking moet worden genomen bij belanghebbende. Het hof stelt de inspecteur in het gelijk. Het hof zet onder meer uiteen dat:
subsidies als de onderhavige op grond van het overgangsrecht bij de invoering van de Wet IB 2001 als een negatieve persoonsgebonden aftrek kunnen worden aangemerkt;
aannemelijk is dat F destijds € 440.000 van de kosten en lasten van onderhoud waarvoor de SOT is toegekend, op zijn inkomen in aftrek heeft gebracht;
nu de aftrekbare kosten zien op de onroerende zaken en op de eigenaar van die onroerende…