Naar de inhoud

Aanpassing van het verschoningsrecht? Niet nodig!

Het verschoningsrecht van met name advocaten en notarissen heeft zich de laatste jaren kunnen ‘verheugen’ in een ‘ongezonde’ belangstelling van de autoriteiten.1 Sinds Vincent Leenders, plaatsvervangend hoofdofficier van justitie en verbonden aan het Functioneel Parket, in het Financieele Dagblad kolommenbreed zijn gal mocht spuwen,2 is het verschoningsrecht niet meer met rust gelaten. De staatssecretaris van Financiën heeft in zijn brief van 17 januari 2017 het vuurtje nog eens opgestookt.3 Voor het ‘grote publiek’ is het, zeker na de Panama Papers, ook een eenvoudig te begrijpen populistische boodschap:4 weg met het verschoningsrecht, dat is een sta-in-de-weg bij het vangen van boeven, dus meer bevoegdheden voor de autoriteiten. Dan wordt het probleem wel opgelost.

Hierna zullen wij bepleiten dat het verschoningsrecht niet moet worden aangepast, omdat daar geen reden voor is. Het ‘fiscale’ verschoningsrecht zoals opgenomen in art. 53a Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en art. 63 Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) kan hooguit een verduidelijkende aanvulling krijgen, omdat deze volgens de letterlijke tekst ongeclausuleerd lijken te zijn en daarmee uit de pas lijken te lopen met andere bepalingen aangaande het verschoningsrecht. Al met al een pleidooi tegen de (trumpiaanse) tijdgeest en met een niet onbelangrijke nuancering voor de fiscale procespraktijk.

1. Aanpassingen van het verschoningsrecht

Wij hebben kennis genomen van het artikel ‘Aanpassingen van het verschoningsrecht’ van mr. Jaeger en mr. Van den Hoek (hierna: Jaeger c.s.) in TFB 2017/4. Voor wat betreft het beschrijvende gedeelte…