Naar de inhoud

Alle contracten leiden naar Rome I

1. Afscheid van het EVO

Voor het ‘Europese’ IPR is 17 december 2009 een gedenkwaardige dag. Op die dag heeft het vertrouwde Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (meestal aangeduid als EVO)2 in de lidstaten van de Europese Unie plaats gemaakt voor de Verordening inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (aan te duiden als Rome I).3 De verordening Rome I vormt dan samen met de op 11 januari 2009 in werking getreden verordening Rome II voor de lidstaten een geünificeerd geheel van conflictregels op het gebied van het verbintenissenrecht.4 In 1980 was de totstandkoming van het EVO een belangrijke mijlpaal, waaraan door W.E. Haak in de kolommen van dit tijdschrift uitgebreid aandacht is besteed.5 Dat de inwerkingtreding van het EVO toch nog elf jaar op zich heeft laten wachten, werd veroorzaakt door het feit dat het geruime tijd heeft geduurd voordat de lidstaten overeenstemming konden bereiken over de aan het Hof van Justitie van de EG toe te kennen prejudiciële beslissingsbevoegdheid over de uitleg van het EVO.6 Saillant is dat net nog in de nadagen van het EVO de Hoge Raad de kans heeft gekregen om de eerste prejudiciële vragen over de uitleg van het EVO (in casu over art. 4 EVO) aan het HvJ EG te stellen. Het hof heeft deze vragen op 6 oktober 2009 beantwoord.7 In het arrest wordt onder meer ingegaan op de vraag naar de verhouding tussen art. 4 lid 5 EVO (wet van de nauwste band) en de vermoedens van art. 4 leden 2 tot en met…