Naar de inhoud

Art. 6:76 BW: aansprakelijkheid voor tussenpersonen in de precontractuele fase

1. Inleiding

Tussenpersonen, zoals makelaars, reisbureaus en verzekeringsbemiddelaars, vervullen een belangrijke rol in het handelsverkeer. Het Burgerlijk Wetboek kent geen duidelijke regel die bepaalt wanneer een opdrachtgever aansprakelijk is voor fouten van dit soort, niet-gevolmachtigde, tussenpersonen.2 In de praktijk wordt art. 6:76 BW vaak aangedragen als grond voor aansprakelijkheid van de opdrachtgever.

Dit artikel bepaalt dat als een schuldenaar bij de uitvoering van een verbintenis de hulp van een ander inschakelt, hij zelf verantwoordelijk blijft. De principaal heeft profijt bij het inschakelen van de hulppersoon en moet hiervoor ook het risico dragen.3 Deze gedachte gaat ook op in de precontractuele fase. Het zou onwenselijk zijn als de opdrachtgever niet hoeft in te staan voor precontractuele werkzaamheden die een tussenpersoon in zijn belang verricht.

In toenemende mate wordt echter door rechters aangenomen dat art. 6:76 BW niet ziet op uitbesteding van precontractuele werkzaamheden aan tussenpersonen. Dit is om meerdere redenen een zorgelijke ontwikkeling. Allereerst werkt deze rechtspraak misbruik van tussenpersonen in de hand. Partijen zouden hun verantwoordelijkheid voor de naleving van precontractuele plichten kunnen ontlopen door inschakeling van tussenpersonen.

Ten tweede zijn veel privaatrechtelijke remedies, zoals ontbinding en vernietigbaarheid, slechts effectief in relatie tot de wederpartij. Zo zal een koper van een woning, indien hij is bedrogen door een makelaar, de koopovereenkomst met de verkoper willen vernietigen op grond van art. 3:44 BW.4 Als dit niet mogelijk is, dan is dat in het bijzonder problematisch indien de tussenpersoon zelf geen verhaal biedt, bijvoorbeeld door faillissement.5

In deze bijdrage wordt een kritische beschouwing gegeven van…