Art. 7, lid 4, Wet OB 1968 moet conform art. 11 Btw-richtlijn worden toegepast
Samenvatting
Belanghebbende is een instelling voor evangelische verslavingszorg. In geschil is of belanghebbende, stichting A, stichting B, stichting C en stichting X als fiscale eenheid in de zin van art. 7, lid 4, Wet OB 1968 kunnen worden aangemerkt. Aangaande de verwevenheid in financiële en organisatorische zin heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat het in art. 7, lid 4, Wet OB 1968 opgenomen vereiste zwaarder is dan de in art. 11 Btw-richtlijn vermelde eis van financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn. De rechtbank is met belanghebbende van oordeel dat het facultatieve karakter van art. 11 Btw-richtlijn niet verder strekt dan dat die bepaling het aan de lidstaten overlaat de figuur van de fiscale eenheid in hun wetgeving over te nemen, en dat de invulling van de verbondenheden in financieel, economisch en organisatorisch opzicht een communautaire aangelegenheid is. De vereisten voor een fiscale eenheid als bedoeld in art. 7, lid 4, Wet OB 1968 moeten in overeenstemming met art. 11 Btw-richtlijn worden toegepast.
De rechtbank komt tot de conclusie dat tussen belanghebbende en C sprake is van financiële en organisatorische verwevenheid en dus van een fiscale eenheid. Tussen belanghebbende en D is geen financiële verwevenheid. Tussen belanghebbende en A respectievelijk B is geen organisatorische verwevenheid.
(Beroep gegrond.)