Naar de inhoud

Art. - Hoe evident is een ‘evidente privaatrechtelijke belemmering’?

In de praktijk komt het niet vaak voor dat een evidente privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan een ruimtelijke ontwikkeling. In het afgelopen jaar zijn er diverse uitspraken geweest waarin deze privaatrechtelijke belemmering centraal stond. In een aantal gevallen heeft de belemmering wel daadwerkelijk in de weg gestaan aan het verlenen van een (omgevings)vergunning. Vaak spitst de discussie zich toe op het ‘evidente karakter’ van de belemmering. In deze bijdrage staat de ontwikkeling in de rechtspraak ten aanzien van het evidente karakter van de privaatrechtelijke belemmering centraal. Want hoe ‘evident’ moet die evidente privaatrechtelijke belemmering zijn om in de weg te staan aan positieve besluitvorming?

I. Inleiding

Alvorens in te gaan op de rechtspraak over privaatrechtelijke belemmeringen, is het van belang om vast te stellen dat privaatrechtelijke belemmeringen niet bij iedere vorm van publiekrechtelijke besluitvorming een rol spelen. Bij gebonden beschikkingen stelde bestuursorganen zich met regelmaat op het standpunt dat een weigering van een aanvraag om een dergelijke vergunning (bijvoorbeeld een bouwvergunning), op grond van een privaatrechtelijke belemmering niet mogelijk was. Dit gelet op het limitatieve karakter van het samenstel van weigeringsronden in artikel 44 lid 1 Woningwet. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit standpunt diverse keren als juist bevestigd.1Illustratief is de uitspraak van 11 februari 20092 waarin de Afdeling overweegt:

Anders dan [appellant] heeft betoogd, heeft de rechtbank de door [appellant] gestelde erfdienstbaarheden terecht niet in haar overwegingen betrokken. Voor de beslissing om al dan niet bouwvergunning te verlenen, is niet van belang of privaatrechtelijke erfdienstbaarheden aan het bouwen in de weg staan…