Naar de inhoud

Art. - Verjaring van civiele schadeclaims wegens schending van het mededingingsrecht

Richtlijn 2014/104/EU1 over schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht, kent een eigen verjaringsregime: artikel 10 van de Richtlijn. Het nationale verjaringsrecht moet uiterlijk 27 december 20162 aan de eisen van de Richtlijn voldoen.

In deze bijdrage staat centraal in hoeverre het Nederlandse verjaringsrecht thans voldoet aan de eisen van de Richtlijn – en, voor zover dat niet zo is, of we met de verandering waartoe de Richtlijn verplicht, gelukkig moeten zijn. Besproken worden: (i) de verjaringstermijn en zijn aanvangsmoment; (ii) de regel van de Richtlijn dat de verjaring pas aanvangt als de inbreuk is stopgezet; (iii) het stuitingsregime en (iv) schorsing door een buitengerechtelijke geschillenprocedure.

1. De verjaringsregimes van het BW en de Richtlijn stemmen op hoofdlijnen overeen

De kern van een verjaringsregime wordt gevormd door het aanvangsmoment en de lengte van de verjaringstermijn. Wat die punten betreft stemmen de Richtlijn en het thans geldende verjaringsrecht overeen.

Volgens artikel 3:310 BW, de bepaling die van toepassing is bij schadevergoeding wegens mededingingsinbreuken, verjaart de vordering tot schadevergoeding vijf jaar nadat de benadeelde zowel met de schade als met de aansprakelijke persoon bekend is geworden. Wat niet met zoveel woorden in artikel 3:310 BW staat, maar er wel in moet worden gelezen, is dat de benadeelde ook bekend moet zijn met het feit dat er onrechtmatig is gehandeld (of er een tekortkoming in de nakoming is geweest) en dat er causaal verband bestaat tussen daad een schade. De benadeelde moet, in de woorden van de Hoge Raad, ‘daadwerkelijk in staat’ …