Berusting in een rechterlijke uitspraak: exceptief verweer of grond voor ambtshalve uitgesproken niet ontvankelijkheid?
Met voorstel voor een nieuwe regeling inzake berusting van partijen in een uitspraak van de burgerlijke rechter.
1. Inleiding
Berusting in een rechterlijke uitspraak is de wettelijke figuur waarmee een partij aan de wederpartij de wil te kennen geeft om zich bij die uitspraak neer te leggen en aldus afstand te doen van het recht tegen die uitspraak een rechtsmiddel in te stellen. Indien beide partijen berusten, kon daarmee tot voor kort bereikt worden dat eerder een definitief einde aan een procedure kwam dan de regeling van de rechtsmiddelen zou meebrengen: de rechterlijke uitspraak verkrijgt al kracht van gewijsde vanaf het moment van de berusting. In die vorm is berusting vooral in echtscheidingszaken een bekend en algemeen als nuttig beschouwde figuur; partijen kunnen eerder verder met hun leven, in de wetenschap dat de procedurele fase definitief voorbij is. De beschikking verkrijgt immers eerder kracht van gewijsde, waarmee deze kan worden ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand. Door de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juni 2007, NJ 2008, 142 met noot van H.J. Snijders is deze toepassing echter ondergraven. De Hoge Raad is van oordeel dat partijen eenstemmig op berusting moeten kunnen terugkomen. Mede om die reden gaat de Hoge Raad niet langer uit van ambtshalve toepassing van berusting. Berusting is nu een exceptief, direct bij antwoord door geïntimeerde aan te voeren verweer. Daarmee is de heersende leer, die al enige decennia ter discussie stond, verlaten. Nu zal altijd afgewacht moeten worden of de partij die het aangaat op berusting beroep doet wanneer na berusting desondanks een rechtsmiddel is ingesteld. Het is nog niet geheel duidelijk hoe…