Bestuurdersaansprakelijkheid na Van de Riet/Hoffmann: over hoe het is, hoe het was en zou moeten zijn
1. Inleiding
Het is niet stil aan het rechtsprekende front als het gaat om de aansprakelijkheid van bestuurders van rechtspersonen. Sinds het arrest Van de Riet/ Hoffmann2 (elders ook als Spaanse Villa’s aangeduid) hebben inmiddels verscheidene uitspraken het licht gezien waarin het leerstuk van de aansprakelijkheid van bestuurders een prominente rol speelt. Waar in de ene uitspraak de Hoge Raad een scherper licht laat schijnen over Van de Riet/Hoffmann, lijken andere uitspraken implicaties te hebben voor bestaande categorieën van het genoemde leerstuk. De uitspraken roepen enkele fundamentele vragen op die van belang zijn bij de verdere ontwikkeling van het juridische kader waarbinnen bestuurders van rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld.
Eén uitspraak van de Hoge Raad in 2012 was in staat - in ieder geval voor even - het sinds 2000 zorgvuldig en stevig opgebouwde bouwwerk flink aan het wankelen te brengen. De welbekende maatstaf van het ‘ernstig verwijt’ speelde daarbij de hoofdrol.
In deze bijdrage zal de door de Hoge Raad uitgezette lijn aan een analyse worden onderworpen en wordt betoogd dat die lijn het zicht ontneemt op de toepasselijke norm.3 Voor een goed begrip volgt in paragraaf twee allereerst een bespreking van het arrest Van de Riet/Hoffmann, het daarop geleverde commentaar in de rechtsliteratuur en de door de Hoge Raad recentelijk aangebrachte verheldering. Uit die verheldering volgt dat de hoedanigheid waarin de bestuurder heeft gehandeld een bepalende rol toekomt met betrekking tot de toepassing van de ‘ernstig verwijt’ maatstaf. De notie van de hoedanigheid van de bestuurder roept echter diverse vragen op en de behandeling daarvan komt aan de orde in paragraaf drie. Vervolgens wordt het…