Binnenkort heffing over afstaan artikel 13 WBR-voordeel aan de verkoper (2010.43.3002)
Het ministerie van Financiën heeft het beleid dat was opgenomen in de Toelichting WBR ingetrokken (zie Notafax 2010, nr. 229). Door wetswijzigingen en tijdsverloop heeft het beleid zijn belang verloren. In het besluit zijn twee belangrijke overgangsmaatregelen opgenomen.
De eerste maatregel ziet op de werking van art. 13 WBR. Indien een onroerende zaak binnen de zesmaandstermijn van art. 13 WBR wordt overgedragen, wordt vaak overeengekomen dat de koper het belastingvoordeel dat voortvloeit uit de toepassing van deze bepaling afstaat aan de verkoper. In par. 23 lid 5 van de Toelichting WBR werd dit voordeel aangemerkt als een last die voor rekening van de koper kwam en onderdeel uitmaakte van de tegenprestatie als bedoeld in art. 9 lid 1 WBR. Echter, goedgekeurd werd dat heffing van overdrachtsbelasting over de waarde van deze last achterwege bleef. Volgens de Toelichting werd hiermee voorkomen dat de leveringsakten anders in‘omgekeerde’ volgorde moesten worden verleden om heffing te voorkomen. In het besluit wordt thans opgemerkt dat deze visie onjuist is. Gelet op het systeem van art. 8 lid 2 WBR zal het verlijden van de akten in omgekeerde volgorde sowieso geen effect sorteren om overdrachtsbelasting te besparen. Niettemin wordt als overgangsregeling goedgekeurd dat bij overdrachten die vóór 1 juli 2011 plaatsvinden, nog gebruik kan worden gemaakt van voormelde goedkeuring.
Stel A levert een onroerende zaak aan B voor € 300.000. B is hierover € 18.000 overdrachtsbelasting verschuldigd. B draagt de onroerende zaak binnen 6 maanden over aan C voor € 320.000. Afgesproken wordt dat C de door B verschuldigde overdrachtsbelasting aan hem zal vergoeden. C is op grond van de goedkeuring 6% verschuldigd over (€ 320.000 -/- € 300.000) = € 1.200. Tot 1 juli 2011 wordt over de last van € 18.000 (de door B betaalde overdrachtsbelasting) niet geheven. Na deze datum is C hierover wel overdrachtsbelasting verschuldigd. Voor de notariële praktijk is het dus van belang om cliënten hier tijdig van op de hoogte te stellen.
De tweede overgangsregeling ziet op de situatie dat een aan heffing van BTW onderworpen levering van economische eigendom van een onroerende zaak op een later tijdstip wordt gevolgd door een juridische levering van dezelfde zaak aan dezelfde verkrijger. Op grond van par. 25 lid 11 van de Toelichting WBR kon – ondanks dat bij de tweede levering geen BTW was verschuldigd – bij de latere juridische levering toch de vrijstelling van art. 15.1.a WBR worden toegepast (zie FBN 1991, nr. 141). Deze goedkeuring vervalt omdat dit beleid veel ruimer is dan de werking van art. 9 lid 4 WBR. Niettemin kan als overgangsregeling nog tot 1 juli 2011 gebruik worden gemaakt van het ‘oude beleid’. Vereist is wel dat de juridische eigendomsoverdracht aan dezelfde verkrijger uiterlijk op 30 juni 2011 plaatsvindt. De goedkeuring geldt ook bij een A-B-C levering. Stel dat A de economische eigendom overdraagt aan B die vervolgens de econoom overdraagt aan C. Vervolgens levert A juridisch aan C. Ook in dit geval kan tot 1 juli 2011 gebruik worden gemaakt van de ‘oude’ goedkeuring die was opgenomen in par. 25 lid 13 van de Toelichting WBR. Voorwaarde hierbij is dat B bij de A-B-C levering een wezenlijke functie vervult en dus niet is tussengevoegd omwille van het fiscale resultaat. Voor de notariële praktijk is het zaak om tijdig na te gaan of er gevallen zijn waarin economische eigendom nog onbelast in juridische eigendom kan worden omgezet.
Ministerie van Financiën 14 september 2010, nr. DGB2010/3544M, V-N 2010/50.22 (JB)
Wetgeving | |
---|---|
Jurisprudentie | |
Officiële publicaties | |
Europese regelgeving | |
Soort nieuws | Wetgeving |
Publicatiedatum | 28-10-2010 |
Nummer | 2010/0665 |