A: Inleiding
Het artikel verplicht aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven voorafgaand
aan het sluiten van een overeenkomst voor de uitvoering van een opdracht een aantal
objectieve keuzes te maken. Zij dienen de keuze voor de aanbestedingsprocedure en de
keuze voor de marktpartij(en) die toegelaten worden tot de aanbestedingsprocedure,
op objectieve gronden te bepalen. Op schriftelijk verzoek van een ondernemer moet de
aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf die keuze(s) schriftelijk
verantwoorden. Daarnaast dienen aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven
met het aangaan van een overeenkomst zoveel mogelijk maatschappelijke waarde te
creëren voor de publieke middelen.
C: Kernproblematiek
C.1: Toepasselijkheid artikel
Het artikel ziet op alle gevallen waarin een aanbestedende dienst of een
speciale sectorbedrijf voornemens is een overeenkomst te sluiten met een
marktpartij ten behoeve van de uitvoering van een overheids- of
speciale-sectoropdracht voor werken, leveringen of diensten. Het
toepassingsbereik van de bepaling strekt zich uit van zeer kleine tot zeer grote
opdrachten. De objectieve keuze voor een aanbestedingsprocedure, de
marktpartijen die tot de aanbestedingsprocedure worden toegelaten, de vereiste
motivering van die keuzes, alsmede het creëren van maatschappelijke waarde,
dienen op basis van dit artikel vooraf te gaan aan elke aanbesteding. Dat kan
zijn een Europese, nationale, meervoudig- of enkelvoudig onderhandse
aanbestedingsprocedure, maar ook bijvoorbeeld de procedure voor de uitgifte van
concessies, de prijsvraag voor ontwerpen of de concurrentiegerichte
dialoog.
C.2: Keuze van de aanbestedingsprocedure
Het artikel schrijft voor dat de aanbestedende dienst of het
speciale-sectorbedrijf op basis van objectieve criteria zijn keuze moet bepalen
voor de wijze waarop hij de beoogde overeenkomst tot stand wil brengen.
C.2.1: Welke procedure?
De aanbestedende dienst moet weloverwogen beslissen welke
aanbestedingsprocedure hij kiest voordat hij overgaat tot het verstrekken
van de opdracht. De wetgever neemt daarbij als uitgangspunt dat aan de
totstandkoming van elke overeenkomst een bepaalde aanbestedingsprocedure
voorafgaat, in welke vorm dan ook. Een dergelijke procedure kan variëren van
een Europese tot een ongereguleerde procedure. Bij zijn keuze voor de
aanbestedingsprocedure dient de aanbestedende dienst of het
speciale-sectorbedrijf uiteraard de voorschriften in acht te nemen die
gelden op grond van de toepasselijke regelgeving, door hem vastgestelde
beleidsregels en/of inkoop- en/of aanbestedingsbeleid. Dat betekent bijvoorbeeld
dat de aanbestedende dienst voor het aanbesteden van overheidsopdrachten die
ingevolge artikel 1.7 van de wet Europees aanbestedingsplichtig zijn, op
grond van artikel 2.25 van de wet de keuze heeft tussen de Europese openbare
of de Europese niet-openbare aanbestedingsprocedure. Het
speciale-sectorbedrijf heeft ingevolge artikel 3.32 Aanbestedingswet een
ruimere keuze uit aanbestedingsprocedures. Gelet op artikel 1.4 lid 1 van de
wet mogen aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven echter niet
zomaar kiezen tussen die mogelijke procedures, maar dienen zij hun
beslissing te nemen op basis van objectieve criteria. Hetzelfde geldt voor
overheidsopdrachten die ingevolge de artikelen 2.38 en 3.40 van de wet mogen
worden aanbesteed conform de procedure voor sociale en andere specifieke
diensten en voor overheidsopdrachten die ingevolge artikel 1.7 niet-Europees aanbestedingsplichtig zijn. Voor overheidsopdrachten zoals
bedoeld in artikel 2.38 en 3.40 Aanbestedingswet heeft de
aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf in beginsel de keuze om
aan te besteden conform de aanbestedingsprocedure voor sociale en andere
specifieke diensten zoals beschreven in artikel 2.39 respectievelijk 3.41
Aanbestedingswet of voor een van de reguliere Europese
aanbestedingsprocedures zoals voortvloeiend uit de afdelingen 2.2.1 en
2.2.3, respectievelijk 3.2.1 en 3.2.3 van de wet. In geval van
overheidsopdrachten die niet Europees aanbestedingsplichtig zijn, kan de
aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf op grond van artikel
1.11 van de wet kiezen voor de nationale procedure, op grond
van artikel 1.14 van de wet voor de meervoudig onderhandse
procedure, dan wel buiten de wet om voor een enkelvoudig onderhandse
procedure. Ook in die gevallen geldt dat de aanbestedende dienst of het
speciale-sectorbedrijf de keuze overeenkomstig artikel 1.4 van de wet op
basis van objectieve gronden moet maken.
C.2.2: Wat zijn objectieve criteria?
Objectieve criteria die een rol kunnen spelen bij de keuze voor de aanbestedingsprocedure, zijn bijvoorbeeld het aantal inschrijvingen dat de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf verwacht en de lasten voor de inschrijvers die bepaalde procedures met zich brengen.
Indien sprake is van een Europese aanbestedingsprocedure en naar verwachting veel animo bestaat voor deelname aan de betreffende procedure, geniet de Europese niet-openbare procedure in het algemeen de voorkeur boven de Europese openbare procedure. Bij een niet-openbare procedure behoeft immers uitsluitend het vooraf vastgestelde maximumaantal inschrijvers tijd en moeite te steken in het opstellen van een inschrijving. Bij een openbare procedure moet elke inschrijver die in aanmerking wil komen voor gunning van de opdracht, investeren in het opstellen van een inschrijving. Een voorbeeld waarin bij veel interesse vanuit de markt de openbare procedure juist wel goed denkbaar is, is de aanbesteding van een regulier werk waarbij de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf een (traditioneel) Standaard RAW-bestek gebruikt en gunt op laagste prijs. De inspanningen van de marktpartijen voor het opstellen van een inschrijving zijn in dit geval relatief laag, op grond waarvan een openbare procedure meer voor de hand ligt dan een niet-openbare procedure.
Voor opdrachten die niet-Europees aanbestedingsplichtig zijn noemt de wetgever als voorbeelden van objectieve criteria die een rol kunnen spelen bij de keuze voor de aanbestedingsprocedure: de grootte van de opdracht, de baten en lasten die een bepaalde procedure met zich brengt, de kenmerken van de sector in kwestie en de plaats van uitvoering.
De afweging die de aanbestedende dienst en het speciale-sectorbedrijf in het kader van dit artikel moet maken ten aanzien van de lasten die deelname aan een aanbestedingsprocedure met zich brengt, sluit aan bij artikel 1.6 van de wet. Op grond van dat artikel moet de aanbestedende dienst en het speciale-sectorbedrijf zorgdragen voor een zo groot mogelijke beperking van de administratieve lasten die samenhangen met de totstandkoming van de overeenkomst. Verwezen wordt naar het commentaar op dat artikel.
C.2.3: Proportionaliteit
De Gids Proportionaliteit schrijft voor dat de aanbestedende dienst of het
speciale-sectorbedrijf per opdracht bepaalt welke aanbestedingsprocedure
geschikt en proportioneel is. De transactiekosten die samenhangen met het deelnemen aan
aanbestedingsprocedures en die niet altijd in verhouding staan tot het doel
van de aanbestedingsprocedure, liggen daaraan ten grondslag. De Gids
Proportionaliteit somt een aantal elementen op die de aanbestedende dienst
of het speciale-sectorbedrijf moet laten meewegen bij de afweging voor de
aanbestedingsprocedure die hij kiest: de omvang van de opdracht,
transactiekosten voor de aanbestedende dienst, transactiekosten voor de
inschrijvers, het verwachte aantal potentiële inschrijvers, het gewenste
eindresultaat, de complexiteit van de opdracht, het type opdracht of de
betrokken sector. Zowel bij Europese als bij niet-Europese
aanbestedingsprocedures is het van belang dat een procedure wordt gekozen
die aansluit bij het onderwerp van de aanbesteding, afgezet tegen het
karakter van de markt of de branche waarin de opdracht wordt geplaatst. Het
karakter van de markt wordt onder meer bepaald door het aantal potentiële
inschrijvers en de mate van concurrentie. Ook kan de geraamde waarde van de opdracht een rol spelen bij de
keuze van de procedure. De Gids Proportionaliteit bevat een schema waarin de
mate van geschiktheid van de daarin genoemde aanbestedingsprocedures wordt
gegeven op basis van de geraamde waarde van opdrachten. Daarbij is de
geraamde waarde niet van doorslaggevende betekenis, maar geeft aan in welke
richting de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf moet
denken. Indien het eigen inkoop- en/of aanbestedingsbeleid van de
aanbestedende dienst of het speciale sectorbedrijf zelf niet reeds staffels
bevat, die overeenstemmen met de Gids Proportionaliteit kan de aanbestedende
dienst of het speciale-sectorbedrijf ervoor kiezen het inkoopbeleid alsnog
in overeenstemming te brengen met de Gids Proportionaliteit of om in het
eigen inkoop- en aanbestedingsbeleid een deugdelijke afweging op te nemen
die een afwijking rechtvaardigt.
Het eventuele grensoverschrijdend belang kan ook een rol spelen bij de keuze
voor de aanbestedingsprocedure. Indien mogelijk interesse bestaat in het
buitenland moet de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de
opdracht Europees bekend maken, zodat geïnteresseerde ondernemers hun
belangstelling voor deelname aan de aanbestedingsprocedure kenbaar kunnen
maken.
Hoewel de Gids Proportionaliteit de hiervoor opgesomde criteria voorschrijft
in het licht van de proportionaliteit en geschiktheid van de
aanbestedingsprocedure, kan de aanbestedende dienst of het
speciale-sectorbedrijf deze criteria tevens in overweging nemen als
objectieve criteria op basis waarvan hij de aanbestedingsprocedure
bepaalt.
C.3: Keuze van de toe te laten ondernemer(s)
Ook de uit te nodigen markpartijen dient de aanbestedende dienst of het
speciale-sectorbedrijf te kiezen op basis van objectieve gronden.
C.3.1: Wat zijn objectieve criteria?
Objectieve criteria kunnen volgens de wetgever zijn, ervaring in de
betreffende sector, omvang en infrastructuur van de onderneming, technische
en professionele vaardigheden of andere elementen. In plaats van deze inhoudelijke selectiecriteria kan de
aanbestedende dienst of het speciale sectorbedrijf kiezen voor een
procedureel criterium, te weten loting, al dan niet in combinatie met
inhoudelijke selectiecriteria. De objectieve criteria behoeven echter niet
alleen gelegen te zijn in de keuze voor de selectiecriteria maar kunnen ook
verband houden met het aantal marktpartijen dat mag deelnemen aan de
aanbestedingsprocedure. De aanbestedende dienst of het
speciale-sectorbedrijf mag bijvoorbeeld ingevolge afdeling 1.2.4 van de wet
bij een meervoudig onderhandse procedure in beginsel zelf kiezen hoeveel
ondernemers een inschrijving mogen indienen. Daarbij geldt wel de eis dat
met het gekozen aantal marktpartijen dat een inschrijving mag indienen in
ieder geval voldoende mededinging gewaarborgd is.
Ten behoeve van een enkelvoudig en meervoudig onderhandse procedure kan de
aanbestedende dienst of het speciale sectorbedrijf gebruik maken van een
systeem waarmee objectief een keuze wordt gemaakt uit een lijst van
gekwalificeerde ondernemers, die hij uitnodigt om een offerte in te dienen.
Indien de aanbestedende dienst of het speciale sectorbedrijf een dergelijk
systeem opneemt in het eigen inkoop- en/of aanbestedingsbeleid, is voor
ondernemingen duidelijk hoe de aanbestedende dienst of het speciale
sectorbedrijf tot zijn keuzes komt.
Van belang is in dit kader het arrest van 23 maart 2016 waarin de Hoge Raad oordeelt dat de aanbestedende dienst in geval
van een meervoudig onderhandse aanbestedingsprocedure vrij is zelf de
partijen te selecteren die hij tot de procedure wenst toe te laten. De
enkele omstandigheid dat een aanbestedende dienst bekend is met het feit dat
een marktpartij in staat is een opdracht uit te voeren, maakt nog niet dat
de aanbestedende dienst die marktpartij ook moet uitnodigen voor deelname
aan een meervoudig onderhandse procedure. Wel brengen het
gelijkheidsbeginsel en het transparantiebeginsel naar het oordeel van de
Hoge Raad mee dat de aanbestedende dienst zijn selectie moet baseren op
objectieve selectiecriteria. De Hoge Raad verwijst hierbij naar artikel 1.4
lid 1 aanhef en onder b Aanbestedingswet. Doet de aanbestedende dienst dit
niet dan kan het niet uitnodigen van één of meer partijen onrechtmatig
zijn.
C.3.2: Proportionaliteit
De Gids Proportionaliteit schrijft voor dat bij de meervoudig onderhandse
aanbestedingsprocedure minimaal drie en maximaal vijf inschrijvers
uitgenodigd moeten worden om een inschrijving in te dienen. De Gids Proportionaliteit hanteert als uitgangspunt dat dit
voorgeschreven aantal voldoende is; bij een kleiner aantal dan drie komt de
eerlijke mededinging in het gedrang en bij een groter aantal dan vijf is
sprake van te hoge transactiekosten omdat meer ondernemers een inschrijving
moeten opstellen. Afhankelijk van de grootte van de opdracht en de branche
waarbinnen deze wordt gegund kan de aanbestedende dienst of het
speciale-sectorbedrijf inschatten hoeveel marktpartijen mogelijk
geïnteresseerd zijn in de opdracht. De Gids Proportionaliteit geeft daarbij
als handvat dat bijvoorbeeld een openbare procedure maar ook andere
procedures een optie zijn indien minder dan circa tien marktpartijen
mogelijk geïnteresseerd zijn. Indien naar verwachting meer dan tien ondernemers interesse in de
opdracht hebben en/of met het opstellen van een inschrijving een bijzondere
inspanning van de potentiële inschrijvers wordt verlangd, is een
niet-openbare procedure geschikter.
Bij de keuze voor een niet-openbare procedure mag de aanbestedende dienst of
het speciale-sectorbedrijf in beginsel vijf of meer gegadigden toelaten tot
de gunningsfase van de aanbestedingsprocedure. Bij het vooraf vaststellen
van dit aantal dient hij echter ook de baten en de lasten tegen elkaar af te
wegen. Hierbij kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf
dezelfde criteria in acht nemen als hiervoor onder C.3.1 genoemd.
C.4: Motivering op verzoek
Op verzoek van een ondernemer dient de aanbestedende dienst of het
speciale-sectorbedrijf zijn keuze voor de aanbestedingsprocedure, op basis
waarvan hij voornemens is de opdracht te gunnen, te motiveren. Hetzelfde geldt
voor de keuze voor de marktpartijen die hij toelaat tot de
aanbestedingsprocedure. De marktpartij dient het verzoek om motivering
schriftelijk in. De motivering van de aanbestedende dienst of het
speciale-sectorbedrijf is eveneens schriftelijk. Indien de aanbestedende dienst
of het speciale-sectorbedrijf een bestuursorgaan is in de zin van de Algemene
wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan beleidsregels heeft opgesteld in de
zin van artikel
4:81 Awb en de betreffende keuze voortvloeit uit die beleidsregels,
dan volstaat ter motivering van de keuze een verwijzing naar de
beleidsregels. In het geval de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf geen
beleidsregels heeft vastgesteld maar bijvoorbeeld wel beschikt over een
bekendgemaakt inkoop- en/of aanbestedingsbeleid of een bekendgemaakte
gedragslijn en de betreffende keuze is in overeenstemming met de inhoud daarvan,
dan volstaat eveneens een verwijzing naar het beleid of de gedragslijn. Indien
de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf niet kan verwijzen naar de
hiervoor bedoelde beleidsregels of bekendgemaakt(e) beleid/gedragsregels, of
indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf van een dergelijk
beleid afwijkt, dient hij de betreffende keuze op verzoek inhoudelijk te
motiveren.
C.5: Bezwaar
In een uitspraak van 3 september 2015 heeft de Haagse voorzieningenrechter daarnaast bepaald dat het
onvoldoende motiveren van de keuze voor de wijze van aanbesteden onder
omstandigheden kan leiden tot de conclusie dat de keuze alsnog beter moet worden
gemotiveerd, maar niet tot de conclusie dat de gekozen aanbestedingsprocedure
niet toelaatbaar is.
In het geval een ondernemer van oordeel is dat de aanbestedende dienst of het
speciale-sectorbedrijf bij de keuze voor de uit te nodigen marktpartijen in een
meervoudig onderhandse procedure geen objectieve criteria heeft gebruikt, kan
hij dit in een civiele procedure op grond van een onrechtmatigedaadsactie aan de
orde stellen bij de rechter.
C.6: Maatschappelijke waarde
Met deze bepaling is een van de algemene doelstellingen van de wet
gecodificeerd. Het betreft de doelstelling dat aanbestedende diensten of
speciale-sectorbedrijven publieke middelen zodanig dienen te besteden dat zij
zoveel mogelijk maatschappelijke waarde creëren. Anders gezegd: de aanbestedende
dienst moet de opdracht en de procedure zo vormgeven dat de ondernemer (binnen
de perken van het proportionaliteitsbeginsel) de beste kwaliteit kan leveren
tegen de beste prijs.
Gelet op de plaats van het artikel, te weten in de algemene bepalingen, is het
van toepassing op alle overheidsopdrachten – ook opdrachten die de aanbestedende
dienst of het speciale-sectorbedrijf vrijwillig aanbesteedt. Deze algemene
toepasselijkheid impliceert ingevolge vier uitspraken van de
voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag u dat in iedere procedure (dus ook vrijwillige aanbestedingsprocedures) zo
veel mogelijk maatschappelijke waarde geleverd moet worden voor publieke
middelen. Dat brengt met zich dat inschrijvers op enigerlei wijze met elkaar
moeten kunnen worden vergeleken om te kunnen vaststellen wat de beste optie is.
Een en ander leidt in de praktijk tot een inperking van de ogenschijnlijke
vrijheid die aanbesteders in vrijwillige aanbestedingsprocedures hebben bij het
vaststellen van het gunningscriterium. Zo is in de betreffende uitspraken
geoordeeld dat een (vrijwillige) aanbestedingsprocedure waarin op voorhand
vaststaat dat op basis van loting wordt bepaald wie voor gunning in aanmerking
komt, niet geoorloofd is.
De beste kwaliteit behoeft niet uitsluitend betrekking te hebben op de kwaliteit
van het werk dat, dan wel de levering of dienst die de aanbestedende dienst of
het speciale-sectorbedrijf inkoopt. De kwaliteit kan ook zien op de mate waarin
de inkoop innovatie stimuleert en/of tegemoetkomt aan doelen in het kader van
sociaal- en milieubeleid.
Per opdracht moet de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de
afweging maken welke kwaliteitsaspecten – binnen de zojuist beschreven ruime
definitie van het begrip kwaliteit – hij/het voor de beste prijs inkoopt. De
betreffende kwaliteitsaspecten dienen in eerste instantie te passen binnen de
uitgangspunten van de wet. Daarnaast dienen gestelde kwaliteitseisen verband te
houden met het product, de dienst of het werk zelf. De aanbestedende dienst of
het speciale sectorbedrijf kan zijn definitie van maatschappelijke waarde
vastleggen in het eigen inkoop- en/of aanbestedingsbeleid.
Indien een aanbestedende dienst bijvoorbeeld een opdracht in de markt zet voor
het inzamelen van huishoudelijk afval, dan zou hij daarbij het kwalitatieve
aspect tot het treffen van maatregelen ter voorkoming van arbeidsongevallen
onder de vuilophalers kunnen accentueren door dat expliciet mee te laten wegen
in de beoordeling van de kwaliteit van dienstverlening. Daarmee komt de
aanbestedende dienst tegemoet aan de sociale eis tot het waarborgen van goede
arbeidsomstandigheden. Tegelijkertijd houdt de eis verband met de dienst
zelf.
D: Jurisprudentie uitgebreid
D.1: Objectieve criteria keuze ondernemer
HR 25 maart 2016,
«JAAN» 2016/69, m.nt. G. 't Hart,
ECLI:NL:HR:2016:503;
in een meervoudig onderhandse aanbesteding staat het een aanbestedende
dienst vrij partijen te selecteren die hij tot die procedure wenst toe te
laten. Desalniettemin kan het niet uitnodigen van één of meer partijen
onrechtmatig zijn. Ter voorkoming daarvan dient de aanbestedende dienst de
selectie van marktpartijen ingevolge het gelijkheids- en
transparantiebeginsel te baseren op objectieve criteria.
D.2: Maatschappelijke waarde
Vzr. Rb. Den Haag 3 september 2015,
«JAAN» 2015/221, m.nt. C.E.C.
Jansen,
ECLI:NL:RBDHA:2015:10438, Vzr. Rb. Den Haag 3
september 2015,
«JAAN» 2015/220, m.nt. C.E.C. Jansen,
ECLI:NL:RBDHA:2015:10440, Vzr. Rb. Den Haag 3 september 2015,
ECLI:NL:RBDHA:2015:10441 en Vzr. Rb. Den Haag3
september 2015,
ECLI:NL:RBDHA:2015:10442;
in een aanbestedingsprocedure dienen criteria te worden gehanteerd waarop
inschrijvers zich kunnen onderscheiden. Daarnaast dient de aanbestedende
dienst op grond van artikel 1.4 Aanbestedingswet zorg te dragen voor zo veel
mogelijk maatschappelijke waarde voor publieke middelen. Gunning op basis
van loting is in dat licht niet geoorloofd.
Vzr. Rb. Noord-Nederland 25 oktober 2013,
«JAAN» 2014/13,
m.nt. E. Verweij,
ECLI:NL:RBNNE:2013:7100;
het creëren van maatschappelijke waarde impliceert dat aanbestedende
diensten streven naar de beste prijs-kwaliteitverhouding binnen het
beschikbare budget. Daartoe stellen aanbestedende diensten gunningscriteria
vast. De rechter mag de vaststelling van de gunningscriteria slechts
terughoudend toetsen. In lijn daarmee moet de rechter ook terughoudend zijn
in de toetsing of de vastgestelde gunningscriteria leiden tot voldoende
maatschappelijke waarde. Bij de maatschappelijke waarde van een aanbesteding
gaat het om de totale prijs-kwaliteitverhouding en niet zozeer om de
(maximale) maatschappelijke waarde van alle of een van de aspecten binnen
het gunningscriterium.