Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 2 art. 249 (Arbeidsrechtartikelsgewijs)
Commentaar is bijgewerkt tot 08-05-2017 door mr. M.C.T. Burgers en mr. P.A.M. Witteveen
Artikel 249 Tekst van de hele regeling
Indien door de jaarrekening, door tussentijdse cijfers of door het bestuursverslag voor zover deze bekend zijn gemaakt, een misleidende voorstelling wordt gegeven van de toestand der vennootschap, zijn de bestuurders tegenover derden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade, door dezen dientengevolge geleden. De bestuurder die bewijst dat dit aan hem niet te wijten is, is niet aansprakelijk.
A: Inleiding
Wat betreft wetsgeschiedenis en jurisprudentie tot heden bijgewerkt.
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de wetstechnische informatie van de regeling.
C: Kernproblematiek
In artikel 2:249 BW is voorzien in een regeling voor hoofdelijke aansprakelijkheid van statutair bestuurders jegens derden voor schade volgend uit een misleidende voorstelling van de toestand van de vennootschap. De misleidende voorstelling kan worden gegeven door de jaarrekening, het jaarverslag of door tussentijdse cijfers. Voor aansprakelijkheid op grond van dit artikel is niet vereist dat wordt vastgesteld dat een statutair bestuurder verwijtbaar heeft gehandeld. Als vast komt te staan dat sprake is van een misleidende voorstelling van zaken en indien sprake is van schade, dan is volgens Kroeze hoofdelijke aansprakelijkheid van de statutair bestuurder in beginsel gegeven.1
Volgens Huizink is het toetsmoment de einddatum van het boekjaar waarop de jaarrekening of het jaarverslag betrekking heeft, tenzij in deze stukken aan een andere datum wordt gerefereerd.2 In geval van tussentijdse cijfers is de relevante datum voor de toestand van de vennootschap die van datum van bekendmaking van de tussentijdse cijfers of de datum waarnaar in het betreffende stuk wordt verwezen. Crediteuren van de vennootschap, werknemers en aandeelhouders zijn aan te merken als derden jegens wie statutair bestuurders aansprakelijk kunnen zijn voor schade. De aansprakelijkheid is een hoofdelijke. Voor aansprakelijkheid dient sprake te zijn van een causaal verband tussen de misleiding en de schade. Op grond van de tweede volzin van artikel 2:249 BW heeft de individuele bestuurder de mogelijkheid van disculpatie, indien het bestuur aansprakelijk is op grond van dit artikel. In de literatuur wordt ervan uitgegaan dat de lat voor disculpatie voor een statutair bestuurder teneinde aansprakelijkheid af te weren hoog ligt. Het financiële verslagleggingsproces is een collectieve verantwoordelijkheid van het bestuur. In de literatuur worden twee voorbeelden genoemd waarin een beroep op individuele disculpatie succesvol kan zijn. Het betreft (i) de situatie waarin een statutair bestuurder geweigerd heeft de jaarrekening te ondertekenen en (ii) het geval waarin de misleidende voorstelling is ontstaan door wijzigingen die de algemene vergadering bij de vaststelling van de jaarrekening heeft aangebracht.
Voor de verhouding tussen artikel 2:249 BW en artikel 7:661 BW wordt verwezen naar het commentaar bij artikel 2:248 BW onder C.8.
D: Jurisprudentie uitgebreid
Hof ’s-Hertogenbosch 2 augustus 2011,«JOR» 2012/72, ECLI:NL:GHSHE:2011:BV8549;stukken met een voorlopig karakter kwalificeren niet als ‘tussentijdse cijfers’ in de zin van artikel 2:249 BW.
Rb. Utrecht 15 februari 2012, RO 2012/41, ECLI:NL:RBUTR:BV3753;aangegeven dient te worden welke gegevens op welke gronden onjuist zijn. De enkele stelling dat de gegevens in zijn algemeenheid tot een onjuiste indruk hebben geleid kan niet leiden tot aansprakelijkheid.
Rb. Utrecht 7 november 2012, RO 2013/12, ECLI:NL:RBUTR:2012:BY3858;het stellen en bewijzen van de misleidende voorstelling van de toestand van de vennootschap is onvoldoende; ook moet het causaal verband aangetoond worden door te bewijzen dat de juiste voorstelling minder (of geen) schade veroorzaakt zou hebben.
Rb. Amsterdam 28 april 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BY9022;onbekendheid van bestuurders met misleidende voorstelling is onvoldoende voor disculpatie; daartoe dienen zij ook uit te kunnen leggen (a) waarom zij de praktijk niet hebben ontdekt of niet hebben kunnen ontdekken, (b) welke controlestructuren in de onderneming dergelijke praktijken trachten te voorkomen en (c) waarom de bestuurders onder deze omstandigheden geen verwijt valt te maken.
Rb. Amsterdam 25 juni 2008, RO 2008/73, ECLI:NL:RBAMS:2008:BD6614;onduidelijkheid over voor wiens rekening en risico de aandelen gehouden worden leidt tot niet-aansprakelijkheid van de bestuurders.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 2 artikel 249.
F: Literatuurverwijzing
- Asser/Maeijer/Van Solinge/Nieuwe Weme, De naamloze en besloten vennootschap 2-II*, Deventer: Kluwer 2009, nr. 470.
- Elgers, R.W., ‘Fortis en Fortis-functionarissen aansprakelijk jegens beleggers’, Tijdschrift voor de Ondernemingsrecht praktijk 2012, 5, p. 194-200.
- Huizink, J.B., Groene Serie Rechtspersonen, art. 2:249 BW, aant., Deventer: Kluwer 2009.
- Kroeze, M.J., ‘Bange bestuurders’, Ondernemingsrecht 2006-1, nr. 3, p. 4-14.
- Rutten, K., De positie van de zittende aandeelhouder bij een beursfonds in geval van misleidende financiële verslaggeving. Geschriften vanwege de Vereniging Corporate Litigation 2011/2012. Serie vanwege het Van Der Heijden Instituut deel 112, Deventer: Kluwer 2012.
- Strik, D.A.M.H.W., Aansprakelijkheid van bestuurders op grond van art. 2:249 en 150 BW, Geschriften vanwege de Vereniging Corporate Litigation 2006/2007. Serie vanwege het Van Der Heijden Instituut deel 93, Deventer: Kluwer 2007.