Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 6 art. 179 (Letselschade) en (Vermogensrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 30-09-2016 door mr. R.J.W. Analbers

Artikel 179 Tekst van de hele regeling

De bezitter van een dier is aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij de gedraging van het dier waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad.

A: Inleiding

Dit artikel regelt de gevallen waarin de bezitter van een dier aansprakelijk gesteld kan worden voor schade die is aangericht door dat dier. De kwalitatieve aansprakelijkheid die door dit artikel geregeld wordt ziet op aansprakelijkheid voor tamme en wilde dieren en is een risicoaansprakelijkheid. Grondslag van deze aansprakelijkheid is het gevaar dat in de eigen energie van het dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen (TM, Parl. Gesch. Boek 6, p. 763). Aldus draagt de bezitter het risico dat zijn dier zich zodanig gedraagt dat het schade aanricht. Dit artikel regelt alleen de gevallen waarin een mens een dier houdt voor zichzelf ex artikel 3:107 BW. De kwalitatieve aansprakelijkheid is beperkt tot dieren die door mensen worden gehouden c.q. onderhouden. In het wild levende dieren hebben in de regel geen bezitter en vallen niet onder het bereik van artikel 6:179 BW. De bezitter van een weggelopen of ontsnapt dier kan wel aansprakelijk worden gesteld op grond van dit artikel (ex artikel 5:19 BW en artikel 3:117 BW).

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 179.

C: Kernproblematiek

C.1: Voorwaarden voor toepasselijkheid

Om de bezitter van een dier dat schade heeft aangericht aansprakelijk te kunnen stellen op basis van dit artikel moet aan een aantal voorwaarden voldaan zijn. Allereerst moet de persoon die aansprakelijk gesteld wordt het dier onderhouden en bezitter zijn in de zin van Boek 3, titel 5 BW (Bezit en houderschap). Ten tweede moet er sprake zijn van een dier dat de schade heeft aangericht en aan een bezitter toebehoort. De ‘tenzij-formule’ van artikel 6:179 bepaalt echter dat de bezitter niet aansprakelijk is indien op basis van de vorige afdeling aansprakelijkheid zou hebben ontbroken bijvoorbeeld omdat een beroep op een schulduitsluitingsgrond mogelijk is of de schade beperkt is tot hinder die men te dulden heeft. Op de belangrijkste voorwaarden voor toepasselijkheid van artikel 6:179 BW wordt hieronder nader ingegaan.

C.2: Aansprakelijkheid van de bezitter van een dier

De bezitter van een dier is kwalitatief aansprakelijk voor de schade die zijn dier aanricht. De achterliggende gedachte hiervan is dat de kwalitatieve aansprakelijkheid behoort te rusten op iemand die – vanuit het perspectief van de benadeelde bezien – gemakkelijk is op te sporen (Parl. Gesch. Boek 6, p. 764). Dit is wenselijk bevonden in het belang van de benadeelde voor wie het anders moeilijk is vast te stellen tot wiens eigendom het dier behoort. De vraag wie als ‘bezitter’ in de zin van artikel 6:179 BW aangeduid wordt, dient te worden beantwoord aan de hand van Boek 3, titel 5 BW (Bezit en houderschap). Bezitter is degene die het dier voor zichzelf houdt (artikel 3:107 BW). Vaak zal de bezitter en eigenaar één en dezelfde persoon zijn als degene die het dier onderhoudt ofwel ‘degene te wiens laste het dier in leven wordt gehouden’ (Parl. Gesch. Boek 6, p. 764). Aldus rust op de feitelijke verzorger, zaakwaarnemer, de vervoerder, de bewaarder, dierenarts of houder van het dierenpension geen kwalitatieve aansprakelijkheid ex artikel 6:179 BW aangezien geen van de genoemde partijen het dier voor zichzelf houdt. Artikel 6:179 BW vestigt enkel een risico-aansprakelijkheid van de bezitter van het dier jegens derden en niet jegens medebezitters van dat dier (HR 29 januari 2016, «JA» 2016/41, m.nt. Oldenhuis (Imagine, Hangmat II)). 

Tevens kan onder omstandigheden de vruchtgebruiker aansprakelijk zijn in plaats van de eigenaar (Parl. Gesch. Boek 6, p. 764). Medebezitters van een dier zijn hoofdelijk aansprakelijk op grond van het eerste lid van artikel 6:180 BW en ouders zijn vervangend aansprakelijk voor de dieren van hun kinderen ingevolge het tweede lid van artikel 6:183 BW. Voort is de bedrijfsmatige gebruiker van een dier zelf jegens derden aansprakelijk op grond van artikel 6:181 BW.

Vanuit het oogpunt van de bewijslastverdeling geldt dat wie een dier houdt, wordt vermoed het voor zichzelf te houden (artikel 3:109 BW). Deze regel heeft tot gevolg dat degene die het dier, dat schade heeft aangericht, onder zich heeft, vermoed wordt bezitter te zijn. Als hij als bezitter wordt aangesproken en hij vervolgens die hoedanigheid betwist, zal op hem veelal de bewijslast rusten om te bewijzen dat hij het dier niet voor zichzelf houdt (Rb. Amsterdam 24 juni 1992, VR 1993, 102, ECLI:NL:RBAMS:1992:AJ5950).

C.3: Het dier

De bezitter van het dier kan aansprakelijk gesteld worden voor de schade die zijn dier aanricht. Dit kan zowel een tam als wild dier betreffen. Een bacterie- of viruskweek valt buiten het begrip dier in de zin van dit artikel. Bij schade veroorzaakt door bacterie- of viruskweek is primair de regeling voor gevaarlijke stoffen ingevolge artikel 6:175 BW van toepassing (TM, Parl. Gesch. Boek 6, p. 763 en Bauw (2008), nr. 44).

Voor de toepassing van artikel 6:179 BW dient daarnaast sprake te zijn van causaal verband tussen het gedrag van het dier en de schade, in die zin dat zonder het gedrag van het dier de schade niet zou zijn ingetreden. Er wordt niet vereist dat het dier de schade rechtstreeks heeft aangericht. Voldoende is dat het gedrag van het dier oorzaak is van het ontstaan van de schade (Rb. Rotterdam 27 januari 1961, NJ 1961, 527).

Verder is vereist dat de schade door het dier zelfstandig is aangericht. Dat betekent dat de schade het gevolg moet zijn van de eigen energie van het dier en het onberekenbare element daarin (zie Hof Leeuwarden 22 juni 2010, «JA» 2010/115). Dit artikel is dus niet van toepassing wanneer het dier louter object is van krachten die van buiten komen zonder dat de eigen energie van het dier een rol heeft gespeeld (TM, Parl. Gesch. Boek 6, p. 763). Evenmin is het artikel van toepassing in de gevallen waarin het dier als instrument moet worden gezien van de persoon die hem berijdt of leidt (TM, Parl. Gesch. Boek 6, p. 763). Schade veroorzaakt door een koe, die geen onverwachte of onberekenbare gedraging heeft vertoond en deel uitmaakt van een geleide kudde valt dan ook buiten het bestek van artikel 6:179 BW (HR 23 februari 1990, NJ 1990, 365, ECLI:NL:HR:1990:AD1041 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV, 2015, nr. 250). Er is immers geen sprake van zelfstandig gedrag indien het dier optreedt overeenkomstig hetgeen de begeleider van hem verlangt. In die gevallen mist dit artikel toepassing en is de persoon die het dier gebruikte of leidde (zoals de exploitant van een dierentuin of circus) aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). De aansprakelijkheid van de bezitter van het dier dat wordt bestuurd of geleid blijft echter van toepassing indien het dier geheel uit eigener beweging de schade veroorzaakt.

C.4: Schade

In artikel 6:179 BW heeft de kwalitatieve aansprakelijkheid betrekking op schade aan personen of zaken alsmede zuivere vermogensschade. In tegenstelling tot de artikelen 6:173 en 6:174 BW, is de vermogensschade die voor vergoeding in aanmerking komt niet beperkt tot schade die gerelateerd is aan letsel- of zaakschade (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV (2015), nr. 221). In de rechtspraak wordt gewoonlijk de omvang van de schade welke op grond van artikel 6:179 BW voor vergoeding in aanmerking komt ruim uitgelegd. Het Gerechtshof in Den Haag heeft bijvoorbeeld bepaald dat nu de werkster haar hand verwondt door contact met de tanden van de hond des huizes en waarna een ernstige bacteriële infectie optreedt met blijvend letsel, dit letsel behoort tot het voorzienbare en normale aan een hondenbeet verbonden risico. Het feit dat de infectie zo ernstig is verlopen dient mede gelet op de aard van de schade voor rekening van de eigenaar van de hond te blijven (Hof ’s-Gravenhage 22 juni 2004, VR 2005, 71, ECLI:NL:GHSGR:2004:AT8489 (Werkster gewond door hondenbeet)). Echter, zeer uitzonderlijke gevallen van schade vallen buiten het bereik van artikel 6:98 BW. Zo is het krijgen van een hartinfarct met alle gevolgen van dien, hoe betreurenswaardig ook, geen kenmerkend gevolg van een aanval van een hond. (Rb. Zwolle 6 oktober 1999, Prg. 2000, 5430, ECLI:NL:RBZWO:1999:AJ0022).

Dat de schade het gevolg moet zijn van een gedraging van het dier, kan tot gevolg hebben dat besmettingsschade buiten het bereik van artikel 6:179 BW valt. Als het dier andere dieren namelijk heeft besmet zonder daarbij letsel te hebben veroorzaakt (de besmetting is het gevolg van enkel lichamelijk contact zoals snuffelen of likken) kan de bezitter niet aansprakelijk worden gesteld op de voet van dit artikel aangezien besmetting niet het gevolg is van een zelfstandige gedraging van het dier (HR 24 februari 1984, NJ 1984, 415, (m.nt. G), AA 1984, p. 479 e.v., ECLI:NL:HR:1984:AG4766). De aansprakelijkheid op grond van dit artikel blijft wel van toepassing indien besmettingsschade een bijkomend gevolg is van een gedraging van het dier waarbij het schade aanricht. Als in een geval van besmettingsschade artikel 6:179 BW toepassing mist, kan de bezitter aansprakelijk worden gesteld op grond van artikel 6:162 BW indien hij het besmettingsgevaar kende of behoorde te kennen en hij met het oog daarop de schade had behoren te voorkomen.

C.5: Tenzij-clausule

De bezitter van een dier is aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij de gedraging van het dier waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad. De tenzij-clausule ziet toe op het geval waarin de bezitter van een dier niet aansprakelijk kan worden gesteld op de voet van artikel 6:162 BW, al zou hij controle hebben gehad over het dier, omdat de bezitter bijvoorbeeld een geslaagd beroep kan doen op noodweerexces of een andere schulduitsluitingsgrond. In een dergelijk geval kan de bezitter van het dier dat de schade heeft aangericht evenmin op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk worden gesteld. In deze clausule wordt verondersteld dat de bezitter controle uitoefent over het dier en doelbewust het schadeveroorzakende gedrag van het dier heeft toegelaten zonder dat hij daarvoor op de voet van artikel 6:162 BW aansprakelijk zou zijn. Voorbeelden: i) een aanval van een hond bij een inbraak die noodweer of noodweerexces oplevert (MvA II, Parl. Gesch. Boek 6 (Inv.), p. 1384) en ii) hinder van bijenvolken waarbij de schade als gevolg van bijenvolken niet voor vergoeding in aanmerking komt aangezien het ‘hinder die men te dulden heeft’ betreft. De hinder is derhalve niet onrechtmatig ingevolge artikel 6:162 BW. Uit de tenzij-clausule volgt dat aansprakelijkheid van de bezitter dan evenmin gegrond kan worden op artikel 6:179 BW (HR 28 april 1995, NJ 1995, 513, ECLI:NL:HR:1995:ZC1717).

C.6: Groepsaansprakelijkheid bij dieren

Indien dieren die toebehoren aan verschillende bezitters in groepsverband schade aanrichten, kan iedere bezitter ex artikel 6:179 BW hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden voor de gehele schade (Rb. Assen 16 januari 1962, NJ 1963, 301). Bij spelende of vechtende onaangelijnde honden waarbij vaststaat dat één van de honden de schade heeft aangericht, zijn niet alle bezitters hoofdelijk aansprakelijk maar is slechts de bezitter van de hond die de schade heeft aangericht aansprakelijk (Rb. Amsterdam 31 mei 1995, NJ 1996, 172, NJK 1995, 30, ECLI:NL:RBAMS:1996:AD2357). Het feit dat een ander zijn hond onaangelijnd laat lopen, kan tot gevolg hebben dat de aanspraak wordt verminderd of opgeheven (HR 24 januari 1992, NJ 1992, 302, ECLI:NL:HR:1992:ZC0483, Ktr. Apeldoorn 1 mei 1991, NJ 1991, 684, ECLI:NL:KTGAPD:1991:AB7606).

C.7: Draagplicht en regres

Het bestaan van een rechtsverhouding tussen enerzijds een bezitter en anderzijds een manege, dierenarts, vervoerder of bewaarder kan onder omstandigheden ertoe leiden dat de schade veroorzaakt door het dier gedeeltelijk voor rekening van het slachtoffer blijft ex artikel 6:101 BW (eigen schuld). De bezitter heeft regres op derden die het dier hebben laten ontsnappen, hebben opgehitst of hebben laten schrikken en die aldus onzorgvuldig handelen jegens de bezitter van het dier. Als een dier tijdelijk is uitgeleend, bijvoorbeeld aan een hoefsmid, een ruiter, een manege, en het dier aan de gebruiker schade toebrengt, kan artikel 6:101 BW eveneens van toepassing zijn. Bijvoorbeeld als de benadeelde of diens ondergeschikte het dier ondeskundig heeft behandeld en/of geen voorzorgsmaatregelen heeft getroffen. De vergoedingsplicht kan worden verminderd naar de ernst van de wederzijds toe te rekenen omstandigheden (TM, Parl. Gesch. Boek 6, p. 765/766) of in sommige gevallen vervallen (Rb. Almelo, 26 juli 1995, NJ Kort 1995, 42. De bedrijfsmatige gebruiker zal zelf jegens derden aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:181 BW.

Een contractuele rechtsverhouding, bijvoorbeeld tussen de eigenaar en dierenarts, heeft niet tot gevolg dat artikel 6:179 BW buiten toepassing blijft, ingeval het dier uit eigen beweging schade doet ontstaan. Waar tussen partijen een behandelingsovereenkomst bestaat, is de bezitter van een dier aansprakelijk voor schade die door onberekenbaar gedrag van het dier aan de wederpartij wordt toegebracht, tenzij partijen uitdrukkelijk of stilzwijgend anders zijn overeengekomen (HR 27 april 2001, NJ 2002, 54, ECLI:NL:HR:2001:AB1335 (Dronkers-Scholten)). Partijen kunnen derhalve contractueel overeenkomen dat het onberekenbare gedrag van het dier, in afwijking van artikel 6:179 BW, voor risico en rekening van de berijder komt, in plaats van de bezitter (HR 25 oktober 2002, NJ 2004, 556, ECLI:NL:HR:2002:AE7010 (Manege Nieuw Amstelland)). Indien aan de zijde van de eigenaar en aan de zijde van de manege geen zorgvuldigheidsnormen zijn overtreden, kan toepassing van de billijkheidscorrectie ex artikel 6:101 BW ertoe leiden dat zowel het slachtoffer als de eigenaar van het paard ieder de helft van de schade draagt. (HR 31 oktober 2008, RvdW 2008, 916, ECLI:NL:HR:2008:BD7479 (Manege Nieuw Amstelland II). Dit is echter geen norm. De verdelingsmaatstaf is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval (J. den Hoed, MvV (2008), p. 286-294).

Ten aanzien van verkeersongevallen veroorzaakt door dieren geldt dat, indien de bestuurder van de auto zijn gedrag niet voldoende aanpast aan het dier dat zich op de weg bevindt, de kwalitatieve aansprakelijkheid van de bezitter onder omstandigheden verminderd kan worden wegens ‘eigen schuld’ van de automobilist in de zin van artikel 6:101 BW (Rb. Rotterdam 20 september 2001, VR 2002, 143, ECLI:NL:RBROT:2001:AK4571. De zogeheten reflexwerking kan er echter voor zorgen dat een deel van de schade voor rekening blijft van de bezitter van het dier. ‘De in artikel 6:179 BW neergelegde risicoaansprakelijkheid van de bezitter voor door zijn dier ten aanzien van derden aangerichte schade dient, naar het oordeel van de rechtbank, een zekere terugslag te hebben, in die zin dat de bezitter in beginsel zelf de door hem ondervonden gevolgen zal moeten dragen van de uit het onberekenbare element in de eigen energie van het dier voortvloeiende reacties op de omgeving.’ (Rb. Zwolle 18 november 1998, VR 1999, 153, ECLI:NL:RBZWO:1998:AJ6551).

Indien een kind dat de leeftijd van veertien jaar nog niet heeft bereikt, slachtoffer is van een dier en de bezitter aansprakelijk gesteld wordt, kan de bezitter, wanneer de schade tevens het gevolg is van een fout van de ouders van het kind, niet die fout van de ouders aan het kind toerekenen teneinde de eigen schadevergoedingsplicht jegens het kind te verminderen. (HR 31 mei 1985, NJ 1986,690 (m.nt. CJHB), ECLI:NL:HR:1985:AC8927, Ktg. Harderwijk 4 juli 1990, en 27 maart 1991, Prg. 1991, 3515, ECLI:NL:KTGHAR:1990:AL1988).

D: Jurisprudentie uitgebreid

D.1: Aansprakelijkheid van de bezitter van een dier

HR 29 januari 2016, NJ 2016/173, «JA» 2016/41, m.nt. Oldenhuis, ECLI:NL:HR:2016:162 (Imagine, Hangmat II);

het is niet redelijk of maatschappelijk wenselijk dat art. 6:179 BW ook aansprakelijkheid vestigt jegens personen die de hoedanigheid hebben van medebezitter van een dier. De argumenten die in rov. 4.3.5 van het Hangmatarrest hebben geleid tot het wél aanvaarden van een aanspraak van de medebezitter van een gebrekkige opstal, kunnen voor een gedeelte ook worden gebruikt ten gunste van de aanspraak van de medebezitter van een dier. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt echter dat, bezien vanuit het in dit verband belangrijke gezichtspunt van het slachtoffer en vanuit verzekeringsoogpunt, minder aanleiding bestaat voor bescherming van de medebezitter van een dier dan voor bescherming van de medebezitter van een opstal.

HR, 1 april 2011, NJ 2011, 405, ECLI:NL:HR:2011:BP1475;

indien schade wordt aangericht door een dier ingevolge artikel 6:179, en behoudens de mogelijkheid van succesvol verweer op grond van de ‘tenzij-clausule’ aan het slot van deze bepaling, is de bezitter van het dier voor die schade aansprakelijk. Wordt het dier echter gebruikt in de uitoefening van het bedrijf van een ander, dan rust deze risicoaansprakelijkheid ingevolge artikel 6:181 niet op de bezitter, maar op degene die het bedrijf uitoefent. De door artikel 6:181 bewerkstelligde verlegging van aansprakelijkheid berust dus niet, ook niet mede, op de wil of toestemming van degene die het bedrijf uitoefent, maar op de wet. Bij de beantwoording van de vraag of de aansprakelijkheid van artikel 6:179 niet op de bezitter van het dier rust, maar – ingevolge artikel 6:181 – op degene die het bedrijf uitoefent waarin het dier wordt gebruikt, is niet van belang of degene die dit bedrijf uitoefent bezitter dan wel houder van het dier is, en ook niet of het doel waartoe het dier aldus wordt gebruikt, inmiddels bijna is bereikt. Evenmin mag in dit verband de eis worden gesteld dat hij het dier duurzaam en ten eigen nutte gebruikt.

Rb. ’s-Hertogenbosch 22 september 2004, NJF 2004, 604, ECLI:NL:RBSGR:2004:AR7489 (De Gulle Ruif);

vast staat dat het paard op enig moment naar achteren heeft geschopt en daarbij het gezicht van Marloes heeft geraakt. Hier is sprake van natuurlijk en onvoorspelbaar gedrag gelegen in de eigen energie van het nog in de beleringsfase verkerende paard Loretta, welk gedrag onder de werkingssfeer van artikel 6:179 BW valt. Dit betekent dat Van de Water in beginsel als bezitter van het paard aansprakelijk is voor de door het paard veroorzaakte schade. Van de Water is echter niet aansprakelijk, indien De Gulle Ruif Loretta heeft gebruikt in de uitoefening van haar manegebedrijf. In dat geval rust immers de risicoaansprakelijkheid van artikel 6:179 BW ingevolge artikel 6:181 BW niet op Van de Water als bezitter maar op De Gulle Ruif als exploitant.

Rb. Amsterdam 24 juni 1992, VR 1993, 102, ECLI:NL:RBAMS:1992:AJ5950;

indien iemand als bezitter van een dier wordt aangesproken en hij vervolgens die hoedanigheid betwist, zal op hem veelal de bewijslast rusten om te bewijzen dat hij het dier niet voor zichzelf houdt.

D.2: Het dier

HR 23 februari 1990, NJ 1990, 365, RvdW 1990, 56, VN 1991, 1205, VR 1991, 114, ECLI:NL:HR:1990:AD1041;

schade veroorzaakt door een koe, die geen onverwachte of onberekenbare gedraging heeft vertoond en deel uitmaakt van een geleide kudde, valt buiten het bestek van artikel 6:179 BW

Hof Leeuwarden 22 juni 2010, «JA» 2010/115;

wanneer het dier de schade veroorzaakt terwijl het aan de leiding van de meester gehoorzaamt en diens wil uitvoert, is de bezitter niet op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk (vgl. Hoge Raad 23 februari 1990, NJ 1990, 365), maar is de bezitter of de geleider van het dier aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW indien aan de vereisten daarvoor is voldaan. De rechtbank heeft – door partijen onbestreden – vastgesteld dat de hond door appellant in zijn geslachtsdelen te bijten niet op een aangeleerde manier heeft gebeten. Het hof zal daar dan ook vanuit gaan. Ook indien de hond terecht het commando stellen heeft gekregen, is de beet in de geslachtsdelen van appellant naar het oordeel van het hof geen blijk van het gehoorzamen aan de leiding van de agent en het uitvoeren van haar wil, maar een uiting van de eigen energie van de hond en het onberekenbare element dat inherent is aan het dier-zijn van de hond. De hond is immers niet geleerd in geslachtsdelen te bijten, maar in – in zijn algemeenheid minder kwetsbare – lichaamsdelen als arm en onderbeen. Juist het feit dat de hond appellant niet in arm of onderbeen maar in zijn geslachtsdelen gebeten heeft, leidt ook in de situatie dat de hond terecht het commando stellen heeft gekregen, tot de toepasselijkheid van de regeling van de risico-aansprakelijkheid van artikel 6:179 BW.

D.3: Schade

Rb. Zwolle 6 oktober 1999, PRG 2000, 5430, m.nt. Abas, ECLI:NL:RBZWO:1999:AJ0022;

het krijgen van een hartinfarct met alle gevolgen van dien, hoe betreurenswaardig ook, is geen kenmerkend gevolg van een aanval van een hond.

HR 24 februari 1984, NJ 1984, 415, m.nt. G, AA 1984, p. 479 e.v., RvdW 1984, 58, ECLI:NL:HR:1984:AG4766;

als het dier andere dieren heeft besmet zonder daarbij letsel te hebben veroorzaakt (de besmetting is het gevolg van enkel lichamelijk contact zoals snuffelen of likken) kan de bezitter niet aansprakelijk worden gesteld op de voet van artikel 6:179 BW aangezien de besmetting dan niet het gevolg is van een zelfstandige gedraging van het dier.

D.4: Tenzij-clausule

HR 28 april 1995, NJ 1995, 513, RvdW 1995, 105, ECLI:NL:HR:1995:ZC1717;

indien aansprakelijkheid ontbreekt op grond van artikel 6:162 BW, zal evenmin aansprakelijkheid kunnen worden gegrond ex artikel 6:179 BW nu de hinder van bijenvolken als hinder die men dient te dulden beschouwd wordt.

D.5: Groepsaansprakelijkheid bij dieren

HR 24 januari 1992, NJ 1992, 302, RvdW 1992, 38, VR 1992, 132, m.nt. vWvC, ECLI:NL:HR:1992:ZC0483;

het feit dat een ander zijn hond onaangelijnd laat lopen, kan tot gevolg hebben dat de aanspraak wordt verminderd of opgeheven.

Rb. Amsterdam 31 mei 1995, NJ 1996, 172, NJK 1995, 30, VR 1996, 212, ECLI:NL:RBAMS:1995:AD2357;

bij spelende of vechtende onaangelijnde honden waarbij vaststaat dat een van de honden de schade heeft aangericht, zijn niet alle bezitters hoofdelijk aansprakelijk maar is slechts de bezitter van de hond die de schade heeft aangericht aansprakelijk.

Rb. Assen 16 januari 1962, NJ 1963,301;

indien dieren die toebehoren aan verschillende bezitters in groepsverband schade aanrichten kan iedere bezitter ex artikel 6:179 BW hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden voor de gehele schade.

D.6: Draagplicht en regres

HR 6 april 2012, «JA» 2012/107, m.nt. Wolf ECLI:NL:HR:2012:BU3784;

de tekst van art. 6:10 lid 2 (“De verplichting tot bijdragen (...) komt op iedere medeschuldenaar te rusten”) en van art. 6:11 lid 1 en 3 (“op het tijdstip van het ontstaan van de verplichting tot bijdragen”) wijst erop, mede in het licht van de in de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal onder 12 geciteerde passages uit de parlementaire geschiedenis, dat de regresvordering pas ontstaat indien de hoofdelijk verbonden schuldenaar de schuld voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat. Deze betaling door de hoofdelijk verbonden schuldenaar is dan ook niet een voorwaarde in de zin van art. 6:21 BW (voorwaardelijke verbintenis), maar een wettelijke voorwaarde voor het ontstaan van de regresvordering. Daarop wijst ook het bestaan van de art. 6:8 en 7:865 BW, die overbodig zouden zijn indien de hoofdelijk verbonden schuldenaar reeds voor de betaling een (voorwaardelijk) schuldeiser van zijn medeschuldenaren zou zijn;

HR 31 oktober 2008, RvdW 2008, 916, JOL 2008, 713, ECLI:NL:HR:2008:BD7479 (Manege Nieuw Amstelland II);

indien aan de zijde van de eigenaar en zijde van de manege geen zorgvuldigheidsnormen zijn overtreden, kan toepassing van de billijkheidscorrectie ex artikel 6:101 BW ertoe leiden dat zowel het slachtoffer als de eigenaar van het paard ieder de helft van de schade draagt.

HR 25 oktober 2002, NJ 2004, 556, m.nt. JH, JOL 2002, 567, RvdW 2002, 172, VR 2003, ECLI:NL:HR:2002:AE7010 (Bunink – Manege Nieuw Amstelland);

partijen kunnen contractueel overeenkomen dat het onberekenbare gedrag van het dier, in afwijking van artikel 6:179 BW, voor risico en rekening van de berijder komt, in plaats van de bezitter.

Rb. Rotterdam 20 september 2001, VR 2002, 143, ECLI:NL:RBROT:2001:AK4571;

indien de bestuurder van een auto zijn gedrag niet voldoende aanpast aan het dier dat zich op de weg bevindt, kan de kwalitatieve aansprakelijkheid van de bezitter onder omstandigheden verminderd worden wegens ‘eigen schuld’ van de automobilist in de zin van artikel 6:101 BW.

HR 27 april 2001, NJ 2002, 54, m.nt. Brunner, JOL 2001, 288, RvdW 2001, 94, VR 2001, 136, m.nt. CCvD, ECLI:NL:HR:2001:AB1335 (Dronkers-Scholten);

waar tussen partijen een behandelingsovereenkomst bestaat, is de bezitter van een dier aansprakelijk voor schade die door onberekenbaar gedrag van het dier aan de wederpartij wordt toegebracht, tenzij partijen uitdrukkelijk of stilzwijgend anders zijn overeengekomen.

Rb. Zwolle 18 november 1998, VR 1999, 153, ECLI:NL:RBZWO:1998:AJ6551;

onvoorzichtig gedrag van de automobilist leidt er echter niet in alle gevallen toe dat de bezitter van het dier gevrijwaard wordt van aansprakelijkheid

Rb. Almelo 26 juli 1995, NJ Kort 1995, 42;

de vergoedingsplicht kan worden verminderd naar de ernst van de wederzijds toe te rekenen omstandigheden en in sommige gevallen vervallen.

HR 31 mei 1985, NJ 1986, 690, m.nt. CJHB, RvdW 1985, 117, VN 1987, 1874, m.nt. red., VR 1986, 56 m.nt. vWvC, ECLI:NL:HR:1985:AC8927;

indien een kind dat de leeftijd van veertien jaar nog niet heeft bereikt, slachtoffer is van een dier en de bezitter aansprakelijk gesteld wordt, kan de bezitter, wanneer de schade tevens het gevolg is van een fout van de ouders van het kind, niet die fout van de ouders aan het kind toerekenen teneinde de eigen schadevergoedingsplicht jegens het kind te verminderen.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 179.

F: Literatuurverwijzing

  • Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV, De verbintenis uit de wet , Deventer: Kluwer 2015.
  • Bauw, E., Onrechtmatige daad: aansprakelijkheid voor zaken, Monografieën Nieuw BW, B47, Deventer: Kluwer 2015.
  • Fruytier, P.A., ‘Aansprakelijkheid van medebezitters: een beschouwing van de Hangmat-jurisprudentie en een onderzoek naar haar reikwijdte’, MvV 2016, afl. 5, p. 152-158.
  • Giesen, S.C.P. en G.J. Rijken, ‘Paard en recht: in galop richting aansprakelijkheid?’, Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht 2006, p. 414-422.
  • Hoed, J. den, ‘Beperking schadevergoedingsplicht beteugeld’, Maandblad voor Vermogensrecht 2008, p. 286-294.
  • Keijzer, F.E. en F. T. Oldenhuis, ‘Aansprakelijkheid dieren, bedrijfsmatige gebruiker en profijt trekken’, TVP 2011, 3.
  • Klaassen, C.J.M., ‘Bardoel-Swinkels. Risicoaansprakelijkheid voor dieren: van het risico van de onberekenbare energie van het dier naar het risico van de onberekenbare energie van de rechter?’, Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht 2002, p. 384-391.
  • Kolder, M., ‘Kwalitatieve aansprakelijkheid: afscheid van reflexwerking?’, AV&S 2016/28.
  • Maanen, G.E. van, ‘Kraaiende krielhanen en poepende poezen’, Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht 1997, p. 43-45.
  • Oldenhuis F.T. en A. Kolder, ‘Kroniek kwalitatieve aansprakelijkheid voor personen en zaken’, Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade 2009, p. 26 e.v.
  • Oldenhuis F.T. en A. Kolder, ‘Kroniek kwalitatieve aansprakelijkheid voor personen en zaken’, Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade 2013, 3 p. 24 e.v.
  • Oldenhuis, F.T., Losbladige Onrechtmatige daad, Art. 179, Deventer: Kluwer 2011.
  • Orsouw, E.M. van, ‘Val van paard: balanceren tussen twee risicosferen’, Nieuwsbrief BW 2002, p. 157-160.
  • Wiel, B.T.M. van der, ‘Aansprakelijkheid voor dieren in contractuele context’, Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht 2001, p. 431-433.
  • Wiel, B.T.M. van der, ‘Nogmaals: aansprakelijkheid voor dieren in contractuele context’, Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade 2003, p. 96-98.
  • Zeeman, A.A.M., ‘De Hangmat-doctrine begrensd’, 2016/21.