A: Inleiding
Artikel 6:184 BW is opgenomen ter verduidelijking van artikel 6:96 lid 2 BW en ziet specifiek op de aansprakelijkheid voor zaken zoals geregeld in de artikelen 6:173-182 BW. De formulering die gekozen is bij laatstgenoemde artikelen lijkt geen ruimte te laten voor kosten die gemaakt worden ter voorkoming van schade (MvT, Kamerstukken II 1988/89, 21 202, p. 19 en 57). Artikel 6:184 BW merkt deze kosten ook expliciet aan als schade zoals bedoeld in de artikelen 6:173-182 BW. In de literatuur is het nut van artikel 6:184 BW in twijfel getrokken; betoogd wordt bijvoorbeeld dat de regeling van artikel 6:96 lid 2 BW afdoende is (Bloembergen (1992), p. 28 e.v.; anders: Klaassen, diss. p. 98, Messer diss., p. 123-125 en Bauw en Brans (2003), nr. 2.2). De regeling in Boek 6 sluit overigens aan bij de regeling in Boek 8, waar eveneens voor de kwalitatieve aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen een uitdrukkelijke regeling is opgenomen voor kosten die uit het oogpunt van preventie gemaakt zijn (MvT, Kamerstukken II 1988/89, 21 202, p. 57).
C: Kernproblematiek
C.1: Criteria voor toepasselijkheid
De toepasselijkheid van afdeling 6.1.10 en vooral artikel 6:96 BW staat bij artikel 6:184 BW voorop. Artikel 6:184 BW is een schadevergoedingsartikel dat eigenlijk ook in afdeling 6.1.10 thuishoort. De omvang van de schadevergoeding op grond van dit artikel zal daarom ook in belangrijke mate bepaald worden door artikel 6:98 BW (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV (2015), nr. 247).
C.2: Schade
Het schadebegrip van de artikelen 6:173-182 BW wordt over het algemeen ruim uitgelegd (zie verder het commentaar bij deze artikelen). Veelal vallen directe en indirecte schade aan personen en zaken hieronder. Hiermee wordt nauwelijks een beperking gegeven, nu behalve de objecten die volledig buiten het zaaksbegrip vallen (zoals de zee en de lucht) vrijwel alles voor menselijke beheersing vatbaar is. Vissen in de zee en vogels in de lucht zijn wel zaken en vallen daarmee onder de kwalitatieve aansprakelijkheid van deze afdeling (MvT, Kamerstukken II 1988/89, 21 202, p. 18). Kosten die een milieuorganisatie maakt om schade aan vissen of vogels te voorkomen of te herstellen, zullen dan ook binnen de reikwijdte van artikel 6:184 BW vallen. Deze kosten kunnen dus verhaald worden op degene die ingevolge van de artikelen 6:173-182 BW aansprakelijk is (zie ook Rb. Rotterdam 15 maart 1991, NJ 1992, 91 (Borcea)). Kosten die niet direct in verband staan met de specifieke schade en worden gemaakt om (milieu)schade in het algemeen te voorkomen, komen overigens niet voor vergoeding in aanmerking. Zo zullen de kosten voor het in werking hebben van een waterzuiveringsinstallatie waarvan het resultaat (tijdelijk) teniet wordt gedaan, niet voor vergoeding in aanmerking komen (MvT, Kamerstukken II 1988/89, 21 202, nr. 3, p. 21). Deze kosten worden immers niet gemaakt om een onrechtmatige daad te voorkomen maar worden gemaakt met het algemene doel om water te zuiveren.
C.3: Kosten ter voorkoming of beperking van schade
Artikel 6:184 BW bepaalt dat de preventieve maatregelen ‘door wie dan ook genomen’ onder het bereik van artikel 6:173-182 BW vallen en dientengevolge voor vergoeding in aanmerking komen. Dit betekent dat degene die de maatregelen neemt, niet dezelfde partij hoeft te zijn die de schade dreigt te lijden. Men spreekt ook wel over ‘verplaatste schade’. De vergoeding hiervan is van belang voor overheden en milieuorganisaties; zij zullen immers geregeld optreden om schade te voorkomen of te beperken die zij niet zelf dreigen te lijden. Deze ruime kring van belanghebbenden die maatregelen mogen treffen wordt evenwel beperkt door artikel 6:184 lid 2 BW. Lid 2 regelt dat degene die de maatregelen als bedoeld in lid 1 heeft genomen slechts voor vergoeding van gemaakte kosten in aanmerking komt ‘voor zover zij gevorderd hadden kunnen worden door degene die de dreigende schade zou hebben geleden’ (Bauw en Brans (2003), nr. 2.2).
C.3.1: Ernstige en onmiddellijke dreiging
In beginsel moet het voor de toepasselijkheid van artikel 6:184 BW gaan om preventieve maatregelen die genomen worden nadat een ernstige en onmiddellijke dreiging is ontstaan. Als voorbeeld gelden de maatregelen die genomen worden om te voorkomen dat olieverontreiniging de kust bereikt, maar ook kosten van voorzieningen ter voorkoming van verdere vervuiling of om herhaling van vervuiling tegen te gaan (MvT, Kamerstukken II 1988/89, 21 202, nr. 3, p. 19). Met name ten aanzien van deze laatste categorie kosten lijkt het begrip ‘ernstige en onmiddellijke dreiging’ ruim te moeten worden uitgelegd. De vereiste causaliteit tussen maatregel en de ‘ernstige onmiddellijke dreiging’ ontbreekt indien de schadebeperkende maatregelen normaliter toch al hadden moeten worden genomen.
C.3.2: Redelijke maatregel
Het eerste lid van artikel 6:184 BW vereist dat er sprake is van een redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van de schade. Dit vereiste ziet zowel op de maatregel zelf als op de kosten die verbonden zijn aan het nemen van de maatregel (MvA II, Parl. Gesch. Boek 6, p. 335). In dit verband wordt wel gesproken van een dubbele redelijkheidstoets (Spier (2009), nr. 133). Hierbij is de effectiviteit van de maatregel niet doorslaggevend.
C.3.3: Schade en verlies veroorzaakt door nemen van maatregelen
Teneinde te zorgen dat het ingrijpen ter voorkoming of beperking van schade niet onnodig onaantrekkelijk is voor degene die ingrijpt, bepaalt artikel 6:184 lid 1 onder b BW dat ook schade en verlies veroorzaakt door het nemen van maatregelen onder het schadebegrip van de artikelen 6:173-182 valt en daarmee voor vergoeding in aanmerking komt. Dergelijke gevolgschade moet echter met enige terughoudendheid worden beoordeeld (Parl. Gesch. Boek 6, p. 344 bij artikel 6:98 BW). Zo mag uit de bepaling niet worden afgeleid dat bijvoorbeeld de eigenaars van schepen waarvan de vaarroute versperd wordt in verband met maatregelen om in het water geraakt vuil onschadelijk te maken of te verwijderen, aanspraak op vergoeding van tijdverlet hebben. Nog minder nopen zij tot vergoeding van bedrijfsschade van degene die de in het schip vervoerde goederen te laat ontvangt om zijn productieproces op gang te houden en van diens afnemers die daardoor het product te laat ontvangen (MvT, Kamerstukken II 1988/89, 21 202, nr. 3, p. 20).
C.4: Overheidsmaatregelen
Uit hoofde van artikel 6:184 BW kan geen vergoeding worden verkregen voor de kosten van maatregelen die hoogstens redelijk waren uit een oogpunt van algemeen overheidsbeleid gericht op bijvoorbeeld voorkoming of beperking van milieuschade in het algemeen of ter bescherming van de volksgezondheid (MvT, Kamerstukken II 1988/89, 21 202, nr. 3, p. 58). De overheid heeft geen verhaalsrecht indien de kosten gemaakt zijn ter uitoefening van een publieke taak; het toekennen van een vergoeding van dergelijke kosten gaat de strekking van de kwalitatieve aansprakelijkheid te buiten. Dit laat onverlet dat de overheid wel een verhaalsrecht op grond van onrechtmatige daad kan hebben. Hierbij is van doorslaggevend belang of het privaatrechtelijke kostenverhaal de publiekrechtelijke regeling ten aanzien van de publieke taak onaanvaardbaar zou doorkruisen (HR 11 december 1992, NJ 1994, 639). Permanente kosten van de overheid die gemaakt worden om (milieu)schade te voorkomen of beperken kunnen eventueel wel verhaald worden op degene die aansprakelijk is op grond van de artikelen 6:173-182 BW, mits het een proportioneel deel van de kosten is en de dubbele redelijkheidstoets in acht wordt genomen (MvT, Kamerstukken II 1988/89, 21 202, nr. 3, p. 20 en HR 4 oktober 1957, NJ 1958, 12 (RTM/Rederij op de Lek)).
D: Jurisprudentie uitgebreid
HR 11 december 1992, NJ 1994, 639, m.nt. MS, AB 1993, 301, m.nt. Veen, RvdW 1993, 6, SES 1993, 35, ECLI:NL:HR:1992:ZC0788;
de vraag of een overheidslichaam, dat bij de uitoefening van een hem bij een publiekrechtelijke regeling opgedragen publieke taak kosten heeft gemaakt, deze kosten langs privaatrechtelijke weg kan verhalen, moet worden beantwoord aan de hand van soortgelijke maatstaven als die welke zijn aanvaard in HR 26 januari 1990, NJ 1991, 393 (Windmill). Wanneer de publiekrechtelijke regeling niet in beantwoording van de vraag voorziet, is beslissend of kostenverhaal via het privaatrecht die regeling op onaanvaardbare wijze doorkruist. Daarbij moet onder meer worden gelet op de inhoud en strekking van de regeling (die ook kan blijken uit haar geschiedenis), zulks mede in verband met de aard van de taak en de aard van de kosten. Van belang hierbij is dat, wanneer verhaal van kosten langs publiekrechtelijke weg is uitgesloten, zulks een belangrijke aanwijzing is dat verhaal van kosten langs privaatrechtelijke weg ook is uitgesloten.
HR 4 oktober 1957, NJ 1958, 12 (RTM/Rederij op de Lek);
de kosten van het beschikbaar houden van een rijklare (i.e. op stoom zijnde) reservelocomotief moeten ten laste van de RTM blijven en mogen in redelijkheid niet ten laste van Eijsbouts (i.e. degene die door het veroorzaken van een aanrijding de inzet van de reservelocomotief noodzakelijk maakt) worden gebracht, indien het beschikbaar houden van deze machine geschiedt buiten verband met de dreiging van schade en derhalve deze maatregel evenzeer zou zijn getroffen indien in het bedrijf met het plaatsgrijpen van een de aanrijding en haar gevolgen geen rekening ware gehouden.
Rb. Rotterdam 15 maart 1991, NJ 1992, 91, SES 1993, 49, ECLI:NL:RBROT:1991:AC4066 (Borcea);
gelet op de doelstelling van de milieuorganisatie en de activiteiten die zij ter verwezenlijking daarvan al gedurende negentig jaar heeft ontplooid, moet het algemeen belang, te weten behoud en bescherming van zeevogels, ook als een eigen belang van de vereniging worden beschouwd en kan zij bij aantasting daarvan worden ontvangen in een vordering tot vergoeding van schade die zij heeft geleden bij het beperken van de gevolgen van die aantasting.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 184.
F: Literatuurverwijzing
- Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV, De verbintenis uit de wet
, Deventer: Kluwer 2015.
- Bauw, E. en E.H.P. Brans, Milieuprivaatrecht, Deventer: Kluwer 2003.
- Bloembergen, A.R., Verplaatsing van schade in ‘Quod Licet’ (Kleijn-bundel), Deventer: Kluwer 1992.
- Keirse, A.L.M., Schadebeperkingsplicht: over eigen schuld aan de omvang van de schade (diss. Groningen), Deventer: Kluwer 2003.
- Keirse, A.L.M, ‘Wederzijdse verantwoordelijkheid voor de schadeomvang’, De Beursbengel 2004, p. 8-11.
- Klaassen, C.J.M., Risicoaansprakelijkheid. De afdelingen 6.3.2 en 6.3.3 NBW, alsmede art. 31 Wegenverkeerswet (diss. Nijmegen), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1991.
- Messer, E.A., Risico-aansprakelijkheid voor milieuverontreiniging in het BW (diss. Utrecht), Arnhem: Gouda Quint 1994.
- Oldenhuis, F.T., Losbladige Onrechtmatige daad, Art. 184, Deventer: Kluwer 2011.
- Spier, J., Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding, Deventer: Kluwer 2009.