Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 6 art. 197 (Letselschade) en (Vermogensrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 05-08-2016 door mr. F.M. Ruitenbeek-Bart

Artikel 197 Tekst van de hele regeling

2.

Rechten uit de artikelen 165, 166, 169, 171, 173, 174, 175, 176, 177 en 185, alsmede de afdelingen 4 van titel 6, 4 van titel 11, 1 van titel 14 en 4 van titel 19 van Boek 8 zijn niet vatbaar voor subrogatie:

  1. krachtens artikel 962 van Boek 7, behoudens voor zover de uitkering door de verzekeraar de aansprakelijkheid van de verzekerde betreft en een ander krachtens deze artikelen mede aansprakelijk was;

  2. krachtens artikel 6, derde lid, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven.

3.

Degene wiens verhaal of subrogatie door de vorige leden wordt uitgesloten, kan de in het tweede lid bedoelde rechten evenmin krachtens overeenkomst verkrijgen of te zijnen behoeve door de gerechtigde op diens naam doen uitoefenen.

A: Inleiding

Artikel 6:197 BW bevat de zogenoemde Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten. Het artikel is van belang voor sociale uitkeringsinstanties, gemeenten, particuliere verzekeraars en werkgevers. Wanneer zij krachtens de wet of een overeenkomst schade dragen van hun verzekerde of werknemer doordat zij aan de getroffene uitkeringen hebben gedaan, kunnen zij hiervoor verhaal nemen op de aansprakelijke persoon. De Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten bevat echter een belangrijke beperking van die verhaalsmogelijkheden. Ingevolge artikel 6:197 BW kan de verhaalsvordering – anders dan die van het slachtoffer zelf – niet gebaseerd worden op bepaalde aansprakelijkheidsgronden. Het gaat om de risicoaansprakelijkheden die in 1992 in het nieuwe Burgerlijk Wetboek zijn geïntroduceerd en om enkele aansprakelijkheidsbepalingen die nadien in het Burgerlijk Wetboek zijn opgenomen. De regresgerechtigden kunnen hun verhaalsvordering wel baseren op de schuldaansprakelijkheid van artikel 6:162 BW.

Het artikel bepaalt in lid 1 en 2 welke aansprakelijkheidsgrondslagen buiten toepassing blijven en voor welke verhaalsrechten deze beperkingen gelden. Het derde lid voorkomt dat regresgerechtigden op andere wijze alsnog profiteren van de risicoaansprakelijkheden.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 197.

C: Kernproblematiek

C.1: Achtergrond en strekking

In Titel 3, Afdeling 5 van Boek 6 is de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten opgenomen, enkel bestaande uit artikel 6:197 BW. Dit artikel beperkt de verhaalsmogelijkheden van regresnemers door te bepalen dat zij jegens de aansprakelijke persoon geen beroep kunnen doen op enkele nader geduide aansprakelijkheidsgronden. De regresnemers kunnen hun verhaalsvordering wel baseren op artikel 6:162 BW, hetgeen inhoudt dat de aangesproken persoon (ook) ex artikel 6:162 BW aansprakelijk zou moeten zijn jegens de benadeelde.

De aanleiding voor de totstandkoming van de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten was de invoering van enkele nieuwe gronden voor risicoaansprakelijkheid in het nieuwe Burgerlijke Wetboek. Zonder artikel 6:197 BW zou deze verruiming ook gelden voor diegenen die, buiten het aansprakelijkheidsrecht om, de schade van het slachtoffer dragen en daarvoor een regresrecht op de aansprakelijke persoon hebben. De wetgever heeft dit onwenselijk geacht. Ten eerste omdat de nieuwe aansprakelijkheden beogen de belangen van het slachtoffer te beschermen, en niet die van de regresnemers. Bovendien zou de praktijk onwenselijk belast worden met extra (regres)procedures. Mede in het licht van de destijds gevoerde discussie omtrent het bestaansrecht van regresrechten (zie hierover onder meer Bouma 1992, p. 28, Van Maanen/Römers 1994, p. 10-12, Hartlief/Van Maanen 1994, p. 75-78 en Engelhard 2003, p. 244 e.v.) heeft de wetgever dan ook gekozen voor een tijdelijke regeling, die bewerkstelligt dat ten aanzien van de regresgerechtigden globaal de status quo wordt gehandhaafd. Artikel 6:197 BW zou daarom gelden, in afwachting van een definitieve regeling met betrekking tot de regresrechten (Parl. Gesch. Inv. Boek 6 BW, p. 1404-1405). Deze definitieve regeling kwam aan de orde in het wetsvoorstel verkeersongevallen (Kamerstukken II, 1997-1998, nr. 25 759, nr. 2, zie ook Van Maanen 1998, p. 116 e.v.), maar dit voorstel is in 1999 ingetrokken (Kamerstukken II, 1998-1999, 25 759, nr. 5) Een (andere) definitieve regeling valt niet op korte termijn te verwachten (vergelijk Van Maanen/Römers 1994, p. 7 en Van Maanen 1994, p. 94) en er gaan zelfs stemmen op om de Tijdelijke Regeling af te schaffen (Engelhard 2011, par. 5.1).

C.2: De regresgerechtigden

C.2.1: De wettelijke regresgerechtigden (lid 1)

Het eerste lid somt de wettelijke regresrechten op waarop de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten van toepassing is.

Het betreft ten eerste de regresrechten van sociale uitkeringsinstanties, die krachtens de wet tot uitkering aan het slachtoffer verplicht zijn.

Sinds de inwerkingtreding van de Wmo 2015 komt ook aan gemeenten een wettelijk verhaalsrecht toe voor de kosten die zij op grond van die wet maken. Het Wmo-regresrecht heeft niet alleen betrekking op dat deel in de Wmo dat per 1 januari 2015 vanuit de Awbz is overgeheveld, maar ook op reeds vóór 2015 bestaande voorzieningen vanuit de WMO.

Voorts heeft het betrekking op het verhaalsrecht van de particuliere werkgever op de voet van artikel 6:107a BW. Deze bepaling, van kracht sinds 1996, is toegevoegd aan de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten, zodat ook de werkgever zijn verhaalsrecht niet kan gronden op de ruimere aansprakelijkheidsgronden.

Op grond van lid 1 sub b zijn ten slotte de verhaalsrechten van overheidswerkgevers en de Stichting ABP beperkt.

De formulering “bij de vaststelling van het totale bedrag waarvoor aansprakelijkheid naar burgerlijk recht zou bestaan” sluit aan bij de wijze waarop het verhaalsrecht van de hiervoor genoemde wettelijke regresgerechtigden wordt begrensd. Het gaat hier om het zogenaamde “civiele plafond”.

C.2.2: Subrogatie (lid 2)

Het tweede lid ziet op de algemene subrogatie van de particuliere verzekeraar ingevolge artikel 7:962 BW. De Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten bewerkstelligt dat de gesubrogeerde verzekeraar zijn vordering jegens de aansprakelijke partij niet kan gronden op de hierna te vermelden aansprakelijkheidsgronden.

Subrogatie vindt ook plaats in geval van coulance-uitkeringen (zie Hoge Raad 7 januari 2000, NJ 2000/212 en artikel 7:962 lid 1, eerste zin BW). Van Zwieten (2013, par. 5) is kritisch over de consequentie dat de Tijdelijke Regeling ook voor dergelijke coulance-uitkeringen verhaalsbeperkingen met zich brengt.

Een uitzondering geldt voor de aansprakelijkheidsverzekeraar, die verhaal zoekt op (de aansprakelijkheidsverzekeraar van) een mede-aansprakelijke (zie artikel 6:102 BW). Deze verhaalsvordering wordt niet getroffen door de beperkingen van artikel 6:197 BW (zie bijvoorbeeld Hof Arnhem 1 januari 2008, ECLI:NL:GHARN:2008:BC8273, rov. 4.11 en 4.12; Gerechtshof 's-Gravenhage 11 november 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BG8168, rov. 9; Gerechtshof Den Bosch 24 december 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6301, rov. 4.3.2) Een ander stelsel zou tot gevolg hebben dat het in de onderlinge verhouding tussen de medeschuldenaren en hun aansprakelijkheidsverzekeraars groot verschil zou maken in welke volgorde zij door de schuldeiser worden aangesproken. Om die reden is ook het verhaalsrecht van het Waarborgfonds Motorverkeer (zie artikel 27 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen) niet opgenomen in artikel 6:197 BW (Parl. Gesch. Inv. Boek 6 BW, p. 1407).

Artikel 6 lid 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven bevat een bepaling van subrogatie ten behoeve van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Ingevolge het tweede lid sub b van artikel 6:197 BW ziet ook het Schadefonds Geweldsmisdrijven zijn verhaalsvordering beperkt.

C.3: De uitgesloten aansprakelijkheidsgronden

C.3.1: Algemeen

De door artikel 6:197 BW uitgesloten bepalingen betreffen aansprakelijkheidsgronden die eerst met of enige tijd na de invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek van kracht zijn geworden en dus een uitbreiding van de aansprakelijkheid ten opzichte van het oude recht betekenen. Het gaat om enkele bepalingen uit Afdeling 6.3.1, 6.3.2 en 6.3.3, alsmede de afdelingen 4 van titel 6, 4 van titel 11, 1 van titel 14 en 4 van titel 19 van Boek 8.

C.3.2: Aansprakelijkheden Afdeling 6.3.1

Uit de eerste afdeling van Titel 3 van Boek 6 BW zijn de artikelen 6:165 en 6:166 BW uitgesloten als verhaalsgrondslag. Het gaat om aansprakelijkheid voor onrechtmatig handelen onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming respectievelijk groepsaansprakelijkheid. In de parlementaire stukken is uitdrukkelijk opgemerkt dat het feit dat deze aansprakelijkheden, die in wezen een nadere uitwerking van artikel 6:162 lid 3 BW betreffen, in artikel 6:197 BW uitgezonderd zijn van verhaal, de rechter niet de bevoegdheid ontneemt om aan de hand van de algemene regels van onrechtmatige daad toch tot aansprakelijkheid te komen. Gelet op de vermelding in artikel 6:197 BW heeft de rechter daarbij wel de vrijheid om in geval van een verhaalsvordering terughoudender te zijn (Parl. Gesch. Inv. Boek 6 BW, p. 1405). Omdat beide bepalingen niet echt nieuwe aansprakelijkheidsgronden waren, uitte Bouma (1992, p. 31-32) zich kritisch over het opnemen daarvan in de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten. In die lijn ligt ook de (lagere) rechtspraak waarin met enige regelmaat de beperkende werking van artikel 6:197 BW voor regresvorderingen in geval van groepsaansprakelijkheid wordt omzeild, door aan te nemen dat aansprakelijkheid voor handelingen in groepsverband ook op artikel 6:162 BW gegrond kan worden. In de praktijk blijkt dan ook dat artikel 6:197 BW lang niet altijd een obstakel vormt (vgl. David 2010 en Engelhard 2011, par. 5.1). Zie Hof Arnhem 7 september 2010, LJN BN7359. Zie voorts Rechtbank Breda 13 oktober 2004, «JA» 2005/2, m.nt. A.J. Akkermans; Rechtbank Zwolle-Lelystad 18 mei 2005 en 19 oktober 2005, «JA» 2006/53, m.nt. A.J. Akkermans, ECLI:NL:RBZLY:2006:AV4835; Rechtbank ’s-Hertogenbosch 10 september 2008, ECLI:NL:RBSHE:2008:BF0469, rov. 5.6 jo. 5.16; Rechtbank Middelburg 29 september 2010, «JA» 2011/19, ECLI:NL:RBMID:2010:BO9415. In vier uitspraken van de Rechtbank Rotterdam over de rellen in Hoek van Holland in 2009 stuitte het VOA-regres van de Nationale Politie ex art. 6:162 BW echter af op het niet voldoen aan de stelplicht (Rb. Rotterdam 29 augustus 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:7217, ECLI:NL:RBROT:2014:7220, ECLI:NL:RBROT:2014:8047 en ECLI:NL:RBROT:2014:8048).

C.3.3: Aansprakelijkheden Afdeling 6.3.2

Afdeling 6.3.2 bevat enkele risicoaansprakelijkheden, waarvan de meeste een uitbreiding van aansprakelijkheid behelzen. Zij vallen daarom onder de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten.

Artikel 6:169 BW vestigt aansprakelijkheid op de ouder of voogd voor een als een doen te beschouwen gedraging van kinderen ouder dan veertien jaar, welke gedraging hen niet kan worden toegerekend vanwege hun jeugdige leeftijd (vergelijk artikel 6:164 BW). Volgens de toelichting gaat het hier om een belangrijke uitbreiding van aansprakelijkheid van de ouder/voogd, voor wie de aansprakelijkheidsverzekering betaalbaar moet blijven. Zou de verzekeraar van het slachtoffer een verhaalsrecht op hun aansprakelijkheidsverzekeraar toekomen, dan zouden zij dit in hun premie doorberekend krijgen (Parl. Gesch. Inv. Boek 6 BW, p. 1405).

Artikel 6:171 BW vestigt aansprakelijkheid voor de fout van een niet-ondergeschikte. Deze aansprakelijkheidsgrond kwam in het oude recht niet voor en is dus opgenomen in artikel 6:197 BW.

Ook artikel 6:173 BW kende geen voorganger in het oude recht. De daarin opgenomen aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken is dus niet vatbaar voor verhaal of subrogatie.

Reeds onder het oude recht bestond aansprakelijkheid voor gebrekkige opstallen. Toch is ook artikel 6:174 BW opgenomen in artikel 6:197 BW. De reden hiervoor is dat artikel 6:174 BW op enkele punten afwijkt van de regeling van artikel 1405 BW (Parl. Gesch. Inv. Boek 6 BW, p. 1406). De wetgever heeft echter niet gekozen voor een gedeeltelijke, maar voor een algehele uitsluiting van de aansprakelijkheid voor opstallen. De Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten leidt op dit punt dus tot een verslechtering van de positie van de verhaalsgerechtigde ten opzichte van diens positie onder het oude Burgerlijk Wetboek.

De artikelen 6:175 tot en met 6:178 BW, van kracht sinds 1 februari 1995 (Stb. 1994, 846 en Stb. 1994, 887), bevatten regels met betrekking tot gevaarlijke stoffen en milieuverontreiniging. De bepalingen zijn onder de werking van de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten gebracht, teneinde de met de artikelen 6:175-178 samenhangende schadeomvang niet onnodig te doen oplopen (Zie Kamerstukken II, 1988-1989, 21 202, nr. 3, p. 35).

De artikelen 6:180 tot en met 6:184 BW worden niet expliciet genoemd in artikel 6:197 BW. De toelichting vermeldt echter dat ook deze bepalingen onder de werking van de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten vallen, voor zover daarin op de wel uitdrukkelijk uitgesloten bepalingen wordt voortgeborduurd (Parl. Gesch. Inv. Boek 6 BW, p. 1406).

C.3.4: Aansprakelijkheden Afdeling 6.3.3

Ook een beroep op productaansprakelijkheid (artikel 6:185 BW) is door artikel 6:197 BW uitgesloten voor de regresnemers. Weliswaar bestond deze aansprakelijkheidgrond ook naar oud recht, maar onder het oude recht bestond daarvoor reeds een met artikel 6:197 BW vergelijkbare beperking voor verhaalsvorderingen (Zie Kamerstukken II, 1985-1986, 19 636, nr. 3, p. 4). Zie over de (on)verenigbaarheid van de opname van artikel 6:185 BW in artikel 6:197 BW met het Europese recht Van Maanen 1992, p. 68. Van Zwieten (2013, par. 4) constateert dat de kanalisering van aansprakelijkheid voor gebrekkige producten in geval van een consumentenkoop (artikel 7:24 lid 2 BW) tot gevolg heeft dat de verhaalsbeperkingen van de Tijdelijke Regeling doorwerkt in de contractuele aansprakelijkheid.

C.3.5: Aansprakelijkheden Boek 8 BW

In het verlengde van de uitsluiting van artikel 6:175 ev. BW (aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen en milieuverontreiniging) zijn tevens enkele bepalingen uit Boek 8 BW onder het bereik van de Tijdelijke Regeling gebracht. Het gaat om de bepalingen inzake gevaarlijke stoffen aan boord van een zeeschip (titel 6, afdeling 4), aan boord van een binnenschip (titel 11, afdeling 4), aan boord van een voertuig (titel 14, afdeling 1) (Stb. 1994, 846 en Stb. 1994, 887).

C.4: Geen cessie of uitoefening verhaalsrecht op naam van verzekerde

Het derde lid voorkomt dat de beperkingen die de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten oplegt, worden omzeild. Het bepaalt dat degene wiens verhaal of subrogatie ingevolge de leden 1 en 2 is uitgesloten, de daarin opgenomen rechten evenmin krachtens overeenkomst kan verkrijgen. Cessie of verpanding van of contractuele subrogatie in deze rechten is dus niet mogelijk.

Evenmin kunnen deze rechten door en op naam van de oorspronkelijke gerechtigde worden uitgeoefend ten behoeve van de verhaalsgerechtigde. Deze bepaling laat onverlet de keuzevrijheid van de oorspronkelijk gerechtigde om zijn schade te verhalen op de aansprakelijke partij, of om zijn schade door zijn schadeverzekeraar te laten vergoeden (vgl. Rechtbank Utrecht 6 juni 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BX0533 en Rechtbank Utrecht 25 juli 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BX3544).

C.5: De niet-uitgesloten aansprakelijkheidsgronden van Boek 6 BW

C.5.1: Onrechtmatige daad

Artikel 6:162 BW is niet opgenomen in de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten. Dit ligt ook voor de hand, nu de onrechtmatigedaadsactie ook naar oud recht bestond. De regresnemer zal zijn verhaalsvordering dus wel kunnen baseren op de schuldaansprakelijkheid van artikel 6:162 BW.

Tweesporig aansprakelijkheidsrecht

De Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten heeft een tweesporig aansprakelijkheidsrecht tot gevolg: enerzijds is er het gunstige regime van de risicoaansprakelijkheden voor slachtoffers en anderzijds het minder gunstige regime van de algemene onrechtmatige daad voor regresgerechtigden.

Uit het arrest ABP/De Heel volgt dat die tweesporigheid in het aansprakelijkheidsrecht niet zo ver gaat dat ten aanzien van de aan te leggen causaliteitsmaatstaven een onderscheid moet worden gemaakt tussen regresnemers en slachtoffers die zelf verhaal zoeken (HR 13 januari 1995, NJ 1997, 175, ECLI:NL:HR:1995:ZC1611) Zie hierover ook Hartlief 1995, p. 6-7 en Van Dam 1995 (1), p. 17-20.

De Tijdelijke Regeling staat evenmin in de weg aan hoofdelijke aansprakelijkheid. Het feit dat een mede-aansprakelijke zich met succes kan beroepen op artikel 6:197 BW, ontslaat de aansprakelijke partij dus niet van hoofdelijke aansprakelijkheid voor het geheel (Hof Arnhem 25 maart 2003, VR 2003, 137, ECLI:NL:GHARN:2003:AL8269 en Hof Arnhem 25 maart 2003, VR 2004, 112, ECLI:NL:GRARN:2003:AQ5926). Zie over deze problematiek ook Van Zwieten (2013), par. 6.

C.5.2: Bijzondere aansprakelijkheidsgronden

De Tijdelijke Regeling strekt zich evenmin uit tot de artikelen 6:164, 6:170 BW en 6:172 BW.

Artikel 6:164 BW bepaalt dat een gedraging van een kind jonger dan veertien jaar hem niet als onrechtmatig kan worden toegerekend. Van Maanen /Römers (p. 35) merken hierover op dat artikel 6:164 BW vanzelfsprekend niet is opgenomen in artikel 6:197 BW, omdat het hier niet gaat om een uitbreiding, maar juist om een beperking van de aansprakelijkheid.

Artikel 6:170 BW vestigt aansprakelijkheid voor de fout van ondergeschikte. Deze aansprakelijkheid wordt niet uitgesloten voor verhaal, omdat deze ook onder het oude recht bestond en dus geen uitbreiding van aansprakelijkheid behelst.

Artikel 6:172 BW bepaalt dat de vertegenwoordigde aansprakelijk is voor de fout van de vertegenwoordiger. Ook deze bepaling is niet opgenomen in artikel 6:197 BW, omdat, zo vermeldt de toelichting, het onaannemelijk is dat het hier schaden kan betreffen die voor de verhaalsrechten van praktische betekenis zijn (Parl. Gesch. Inv. Boek 6 BW, p.1406).

Artikel 6:179 BW valt niet onder de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten, omdat ook hier niet gesproken kan worden van een uitbreiding ten opzichte van het oude recht. De hier bedoelde aansprakelijkheid voor dieren bestond namelijk ook naar oud recht. Zie het Stierkalf-arrest (HR 7 maart 1980, NJ 1980, 353, ECLI:NL:HR:1980:AB7443).

Afdeling 6.3.4 is niet opgenomen in de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten. Deze bepalingen inzake misleidende reclame bevatten geen uitbreiding van aansprakelijkheid ten opzichte van het oude recht

De Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten strekt zich ook niet uit tot aansprakelijkheid van het schip wegens aanvaring (artikel 8:544-545 en 8:1000-1005 BW). Daaraan doet niet af dat de Hoge Raad in het arrest van 30 november 2001, NJ 2002, 143, m.nt. K.F. Haak (Casuele/De Toekomst) voor de vraag of sprake is van schuld van het schip, aansluiting heeft gezocht bij de norm van artikel 6:173 BW, omdat toepassing van deze norm geen uitbreiding van de aansprakelijkheid meebrengt, aldus Hof Leeuwarden 30 juni 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ1396, rov. 14 en 15.

C.6: Uitstralingseffect Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten

De beperking die de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten meebrengt, geldt slechts voor de expliciet genoemde aansprakelijkheidsbepalingen. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 6:197 BW kan niet worden opgemaakt dat de wetgever een analoge toepassing op andere (risico)aansprakelijkheden heeft voorgestaan (vergelijk Engelhard 2003, p. 253; Zie ook Hof Leeuwarden 7 mei 1997, NJ 1998, 292 en Hof Den Haag 19 februari 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ2376.).

Desalniettemin is van de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten een aanzienlijk uitstralingseffect uitgegaan. In het IZA/Vrerink-arrest heeft de Hoge Raad namelijk, met een uitdrukkelijk beroep op de ratio van de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten, geoordeeld dat de slachtoffervriendelijke jurisprudentie inzake artikel 185 WVW niet tevens geldt voor de regresnemer (HR 28 februari 1992, NJ 1993, 566 m.nt. CJHB, ECLI:NL:HR:1993:ZC0526, (IZA/Vrerink). Zie voorts de 2-juni arresten: HR 2 juni 1995, NJ 1997, 700-702 m.nt. CJHB, ECLI:NL:HR:1995:ZC1740, ECLI:NL:HR:1995:ZC1745). Het gaat met name om de bijzondere eigenschuldregels voor het slachtoffer, te weten de 50%- en 100%-regel. Zie verder Van Dam 1995 (2), p. 96-98 en Van Maanen 1998, p. 120.

C.7: Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten in internationaal verband

De Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten staat ook in de weg aan subrogatie in de aldaar genoemde rechten door een buitenlandse schadeverzekeraar die verhaal zoekt ten aanzien van de schade die het gevolg is van een ongeval waarop Nederlands recht van toepassing is, aldus Rechtbank Rotterdam 29 juni 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BR0345. De Rechtbank handhaaft haar oordeel uitdrukkelijk in het eindvonnis van 18 januari 2012 (ECLI:NL:RBROT:2012:BV2689) en kiest daarmee voor toepassing van het vorderingsstatuut op de vraag of een vordering voor subrogatie vatbaar is. Zie ook Rechtbank Rotterdam 28 september 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BW0362, onder verwijzing naar Hof Den Haag 17 september 2002, S&S 2003, 44 en Hof Den Haag 28 juni 2005, S&S 2006, 70. In de literatuur heerst op dit punt onduidelijkheid; instemmend: Ruitenbeek-Bart 2011 (met verdere verwijzingen), anders: Bertrams & Kruisinga 2007 en Berends 2009.

D: Jurisprudentie uitgebreid

Hof Arnhem 7 september 2010, «JA» 2010, 151, ECLI:NL:GHARN:2010:BN7359;

vordering tot vergoeding van schade aan auto’s wegens vernieling in groepsverband. Het hof oordeelt dat de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten niet in de weg staat aan aansprakelijkheid voor deelname aan bepaalde groepsactiviteiten indien die deelname op zichzelf een normschending vormt vanwege het aanvaarden van de kans dat uit het groepshandelen een handeling ontstaat die de schade direct veroorzaakt.

Hof Leeuwarden 7 mei 1997, NJ 1998/292, ECLI:NL:GHLEE:1997:AB9824;

vordering uit hoofde van artikel 7:507 BW (schade bij uitvoering reisovereenkomst). De gesubrogeerde ziektekostenverzekeraar tracht zich te verhalen op de reisorganisator. De reisorganisator beroept zich op analoge toepassing van artikel 6:197 lid 2 BW. Het Hof verwerpt dit verweer: artikel 6:197 BW staat niet in de weg aan verhaal door de ziektekostenverzekeraar op de voet van artikel 7:507 BW.

Hof Den Haag 19 februari 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ2376;

vordering uit hoofde van artikel 7:507 BW (schade bij uitvoering reisovereenkomst). De gesubrogeerde ziektekostenverzekeraar tracht zich te verhalen op de reisorganisator. De reisorganisator beroept zich op analoge toepassing van artikel 6:197 lid 2 BW. Het Hof verwerpt dit verweer: noch Richtlijn 90/314/EEG, noch Titel 7:7A BW bevat enige aanwijzing dat de regresvordering anders moet worden behandeld dan die van een consument/reiziger. Artikel 6:197 BW staat dus niet in de weg aan verhaal door de ziektekostenverzekeraar op de voet van artikel 7:507 BW.

D.1: Onrechtmatige daad

HR 13 januari 1995, NJ 1997, 17, ECLI:NL:HR:1995:AC0880;

patiënt valt na operatie uit uitslaapbed. De door het ziekenhuis geschonden veiligheidsnorm strekt ter voorkomen van ongevallen en letsel. Er is geen goede grond om een andere causaliteitsmaatstaf te hanteren voor de regresvordering, dan voor de vordering van het slachtoffer zelf.

Hof Arnhem 25 maart 2003, VR 2004, 112, ECLI:NL:GHARN:2003:AQ5926;

verkeersongeval mede veroorzaakt door 13-jarige fietser. Het beroep van de WAM-verzekeraar op artikel 6:197 jo. artikel 6:169 BW faalt. De werking van artikel 6:197 lid 2 BW ten opzichte van de fietser heeft niet tot gevolg dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van de WAM-verzekeraar voor de gehele schade komt te vervallen. Idem Hof Arnhem 25 maart 2003, VR 2003, 137.

D.2: Geen cessie of uitoefening verhaalsrecht op naam van verzekerde

Rb. Utrecht 6 juni 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BX0533;

Van ProRail tot vergoeding van schade ten gevolge van een lekkende goederentrein. De vordering tegen de aansprakelijke partij (DB Schenker) is, conform een voorwaarde in schadeverzekeringspolis, ingesteld door het de ProRail en niet door de schadeverzekeraar (bij wie ProRail wel een schademelding had gedaan). De aangesproken partij stelt dat ProRail daarmee in strijd zou handelen met het doel en de strekking van artikel 6:197 BW. De rechtbank stelt voorop dat een benadeelde een keuzevrijheid heeft om de schade te verhalen op de aansprakelijke partij, of om de eigen schadeverzekeraar aan te spreken. Artikel 6:197 BW beoogt verzekeraars niet te laten profiteren van de daarin genoemde risico-aansprakelijkheden, maar die situatie doet zich niet voor. Idem Rechtbank Utrecht 25 juli 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BX3544.

D.3: Bijzondere aansprakelijkheidsgronden

Hof Leeuwarden 30 juni 2009, «JA» 2009/145, ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ1396;

vordering tot vergoeding van rook- en roetschade ten gevolge van brand in een (binnen)schip. Het Hof oordeelt dat het arrest Casuele/De Toekomst (HR 30 november 2001, NJ 2002, 143, LJN AD3922), waarin voor de invulling van het begrip ‘schuld van het schip’ (artikel 8:1004 BW) is aangesloten bij artikel 6:173 BW, niet meebrengt dat artikel 6:197 BW ook op artikel 8:544-545 en 8:1000-1005 BW van toepassing is.

D.4: Internationaal privaatrecht

Hof Amsterdam, 26 mei 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2043;

vordering tot vergoeding van waterschade in de kledingwinkel Guess ten gevolge van twee opeenvolgende lekkages bij het boven de kledingwinkel gevestigde La Place Café. De Ierse verzekeraar Zürich, gesubrogeerd naar Engels recht, zoekt verhaal op La Place en baseert de vordering op art. 6:173 BW. Het Hof oordeelt dat , niettegenstaande de subrogatie naar Engels recht, de vraag of de op art. 6:173 BW gebaseerde rechten van Guess vatbaar zijn voor subrogatie naar Nederlands recht moet worden beantwoord. Zürich moet art. 6:197 BW dus tegen zich laten gelden.

Rb. Rotterdam 29 juni 2011,ECLI:NL:RBROT:2011:BR0345;

vordering tot vergoeding van waterschade ten gevolge van kapotte stadsverwarmingsleiding. De Duitse schadeverzekeraar, gesubrogeerd naar Duits recht, zoekt verhaal op de Nederlandse schadeveroorzaker en doet dat primair op grond van opstalaansprakelijkheid (artikel 6:174 BW). De rechtbank oordeelt dat de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten daaraan in de weg staat, ook al kent het Duitse recht geen met artikel 6:197 BW vergelijkbare regeling.

Rb. Rotterdam 28 september 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BW0362;

vordering tot vergoeding van schade ten gevolge van een aanvaring, veroorzaakt door een versleten verankering van een meerpaal. De Noorse schadeverzekeraar, gesubrogeerd naar Noors recht, zoekt verhaal op de Nederlandse schadeveroorzaker en doet dat uitsluitend op grond van opstalaansprakelijkheid (artikel 6:174 BW). De rechtbank oordeelt dat de Noorse schadeverzekeraar de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten tegen zich moet laten gelden, ook al kent het Noorse recht geen regeling als artikel 6:197 BW.

D.5: Uitstralingseffect naar verkeerszaken

HR 28 februari 1992, NJ 1993, 566, ECLI:NL:HR:1992:ZC0526 (IZA/Vrerink);

verkeersongeval tussen een 67-jarige voetgangster en een auto, waarbij eerstgenoemde gewond raakt. De Hoge Raad oordeelt dat behoudens overmacht en behoudens opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid ten minste 50% van de schade voor rekening van de eigenaar van de auto komt. Voorts oordeelt de Hoge Raad, verwijzend naar artikel 6:197 BW, dat deze regel niet geldt wanneer de schade door een verzekeraar wordt gedragen (rov. 3.7).

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 197.

F: Literatuurverwijzing

  • Berends, A.J., ‘Cessie, subrogatie, hoofdelijke aansprakelijkheid, verrekening en financiële overeenkomsten in Rome I’, WPNR (2009) nr. 6824, p. 1038-1044.
  • Bertrams, R.I.V.F. en S.A. Kruisinga, Overeenkomsten in het internationaal privaatrecht en het Weens Koopverdrag (3de druk), Deventer: Kluwer 2007.
  • Bouma, H.Th. ‘De gevolgen van de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten’ in (Nieuw) BW en personenschade, Lelystad: Vermande 1992.
  • Dam, C.C. van, Beperking van de regresvordering bij verkeersaansprakelijkheid, NbBW 1995 p. 96-98.
  • Dam, C.C. van, Veiligheidsplichten in het ziekenhuis; geen beperking regresnemers bij causaliteitstoerekening, NbBW 1995 p. 17-20.
  • David, F.J., ‘Verbeterde verhaalspositie voor regresnemende verzekeraar in geval van groepsaansprakelijkheid’, PIV-Bulletin 2010, 8.
  • Engelhard, E.F.D., Regres. Een onderzoek naar het regresrecht van particuliere en sociale schadedragers, Deventer: Kluwer 2003.
  • Engelhard, E.F.D., Voorbij de grenzen van het wettelijk regresrecht van werkgevers en sociale risicodragers, AV&S 2011, 20.
  • Hartlief en G.E. van Maanen-T, Regres bij volksverzekeringen: de dader heeft het gedaan, NTBR 1994, p. 75-58.
  • Hartlief, T., ‘Letselschade en toerekening naar redelijkheid’, VR 1995 p. 161-166.
  • Maanen, G.E. van, ‘Produktaansprakelijkheid in Tijdelijke regeling verhaalsrechten’, NJB 1992 p. 68.
  • Maanen, G.E. van, ‘Permanente beperking van verhaalsmogelijkheden voor particuliere en sociale schadeverzekeraars’, A&V 1994 p. 94-97.
  • Maanen, G.E. van, ‘Wetsvoorstel verkeersongevallen: dwaling of boerenbedrog. De ondergeschoven positie van regresnemers’, NJB 1998 p. 116-121.
  • Maanen, G.E van en P. Römers, De Tijdelijke regeling verhaalsrechten. Verhaalsmogelijkheden voor verzekeraars en uitkeringsinstanties, Nijmegen: Ars Aequi Libri 1994.
  • Ruitenbeek-Bart, F.M., ‘Regres in internationaal verband. Een bespreking van het leerstuk van regres in het internationale privaatrecht’, TvVP 2011, nr. 4, p. 105-111.
  • Zeben, C.J. van, J.W. Du Pon en M.M. Olthof, Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek. Boek 6. Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer 1981.
  • Zwieten,P. van, Enkele uitvoeringsproblemen voor de gesubrogeerde verzekeraar bij de toepassing van de Tijdelijke regeling verhaalsrechten, AV&S 2013, 10.