Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 7 art. 234 (Huurrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 22-03-2017 door mr. J. Groenewoud

Artikel 234 Tekst van de hele regeling

Onder zelfstandige woning wordt verstaan de woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning.

A: Inleiding

Van ‘woning’ is ook in artikel 7:234 geen definitie gegeven. Bij artikelen 7:232 en 7:233 BW is de onmogelijkheid van definitie reeds beschreven. Zelfstandigheid van een woning is afgemeten aan twee criteria: is er een eigen toegang en kan er gewoond worden zonder dat men daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten de woning. Dit laatste impliceert een zekere exclusiviteit zodat men ook andersom kan formuleren: zelfstandig is de woning met een eigen toegang en voorzien van wezenlijke voorzieningen. ‘Voorzien van’ impliceert overigens niet per se ‘strikt gelegen binnen het gehuurde, achter de eigen voordeur’, – zoals hierna duidelijk zal worden.

Het belang van het onderscheid zelfstandig-niet zelfstandig geldt vooral de ‘promotie’-bepaling voor de onderhuurder van artikel 7:269 BW, daarnaast drie ‘hospita’-bepalingen: de onderverhuurtoestemming van artikel 7:244 BW, de eigenlijke hospitaverhuur van artikel 7:232 lid 3 BW en de opzegbepaling van artikel 7:274 lid 1 sub f BW. Ten slotte in het huurprijzenrecht de huurprijsliberalisatie van artikel 7:247 BW.

De afhankelijke woning van artikel 7:290 lid 3 BW kan een zelfstandige woning zijn en toch buiten de woonruimtebepaling van artikel 7:233 BW vallen.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 234.

C: Kernproblematiek

C.1: Woning met een eigen toegang

De eigen toegang is strikt genomen niet kenmerkend voor de zelfstandigheid indien men althans onder ‘een eigen toegang’ de toegangsdeur tot het gehuurde wil verstaan. Ook de kamerbewoner heeft zo bezien een eigen toegang. In de wetsgeschiedenis (niet van het BW maar van de inmiddels vervallen Huurprijzenwet woonruimte, Kamerstukken II 1976/77, 14 175, nr. 6, p. 47) is de eigen toegang wel gezien als ‘eigen voordeur’; het gaat erom dat de huurder exclusief recht kan doen gelden op de ruimte achter de eigen toegang: ‘my home is my castle’.

Een eigen toegang impliceert niet dat sprake moet zijn van een deur naar de openbare weg. Deze voordeur kan ook uitkomen in een gemeenschappelijke hal van een flatwoning of toegang geven tot een galerij, een trappenhuis of een afgesloten tuin.

Kenmerkend blijft voor de zelfstandigheid van een woning, ook als deze over de na te noemen wezenlijke voorzieningen beschikt, dat de eigen toegang niet uitkomt in de privéruimte van een ander, zoals in het arrest Bronkhorst/Van Eijk (HR 28 januari 1994, NJ 1994, 363). De casus is illustratief: van de verhuurde eengezinswoning was de verdieping met zolder afgesloten met een eigen toegangsdeur op de eerste etage (waarachter een trap naar de tweede verdieping voerde) en aldus onderverhuurd aan Bronkhorst. Bronkhorst had dus wel een afsluitbare voordeur naar zijn ‘appartement’, maar kon die voordeur slechts bereiken via de overloop van de verhuurster. Bronkhorst beriep zich op de zelfstandigheid van zijn woning, met immers eigen toegangsdeur. Maar de Hoge Raad oordeelde dat de exclusieve zeggenschap over de overloop niet bij Bronkhorst maar bij zijn verhuurder lag. Bij het eindigen van de hoofdhuur kon hij aldus geen rechten jegens de nieuwe hoofdhuurder doen gelden (artikel 7:269 BW).

Indien een huurder evenzeer aanspraak kan maken op gebruik van de gemeenschappelijke verkeersruimte als alle andere (mede)gebruikers kan sprake zijn van zelfstandigheid van de woning, mits deze uiteraard voor het overige aan de criteria van artikel 7:234 voldoet.

In literatuur en wetsgeschiedenis is wel het begrip ‘onvrij’ gehanteerd als het gaat om een eigen toegang die uitkomt op een gemeenschappelijk trappenhuis. Het begrip werd geïntroduceerd op 1 juli 1986 in de Toelichting bij Bijlage I van het inmiddels vervallen Besluit huurprijzen woonruimte (Stb. 1985, 622, p. 4), maar om ‘verwarring’ te voorkomen is dit begrip nadien verlaten, Kamerstukken II 1997/98, 26 089, nr. 3, p. 39. Het begrip ‘onvrij’ kan inderdaad beter vermeden worden, nu de zogenoemde onvrije woning veelal wel als zelfstandige woning kan worden gewaardeerd; zie HR 29 mei 2009, NJ 2009, 246 (Plak/Plak). Zoals in een geval dat het toilet weliswaar buiten de woonruimte lag maar exclusief aan huurder ter beschikking stond. Deze feitenwaardering staat op gespannen voet met de wetsgeschiedenis die keuken, toilet en wasruimte binnen de woning gelegen wil zien; ze lijkt niettemin onder omstandigheden te billijken. Zie Rb. Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam 20 april 2006, WR 2006, 78.

Aan de zelfstandigheid doet evenmin af dat de energiemeter zich buiten het gehuurde bevindt of dat de aanspraak op levering van energie via de hoofdverhuurder loopt. Zie HR 29 september 1995, NJ 1996, 71 (Berkelaar/Van der Meijden).

C.2: Wezenlijke voorzieningen buiten de woning

Niet alleen zitten en slapen maar ook verwarming, kunnen koken, eigen toilet, eigen wasgelegenheid zijn essentieel voor de zelfstandige woning (Kamerstukken II 1978/79, 14 249, nr. 6, p. 39). Bevinden bepaalde voorzieningen, zoals wc of wasruimte, zich niet achter de eigen voordeur maar zijn ze slechts bereikbaar via een aparte deur op de overloop, dan komt de zelfstandigheid eventueel in het geding. Is die overloop echter gemeenschappelijk en heeft daarop niemand exclusieve rechten én behoeft de huurder de genoemde voorzieningen evenmin met een ander te delen, dan blijft de woning zelfstandig. Een afweging en redenering in de lijn van het zo-even besproken arrest van de Hoge Raad Bronkhorst/Van Eijk.

Wat betreft de aanwezigheid van nutsvoorzieningen is voldoende dat daarover binnen de woning kan worden beschikt (gas, water en licht bij de hand), ook wanneer de meters van de nutsvoorzieningen zich buiten de woning bevinden. Zie HR 29 september 1995, NJ 1996, 71 (Berkelaar/Van der Meijden). In deze zaak had de huurder de aanspraak op nutsleverantie niet jegens de nutsleverancier maar, vanwege diens abonnement, jegens de verhuurder.

Een douchevoorziening vormt tegenwoordig een wezenlijk onderdeel van het woongenot, ook als deze gratis ter beschikking is gesteld van een huurster van woonruimte. Het hof had niet slechts mogen afgaan op de tekst van het contract maar zich moeten afvragen welke de zin was die partijen over en weer redelijkerwijs mochten toekennen aan de bepalingen der overeenkomst en op wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Aldus de Hoge Raad met betrekking tot een contract dat de gebruiksmogelijkheid van de douche buiten het bepaalde van artikel 7:234 BW en dus afzonderlijk opzegbaar probeerde te houden. Zie HR 29 mei 2009, NJ 2009, 246 (Plak/Plak).

Zo bezien is het ‘afhankelijk zijn van wezenlijke voorzieningen’ een zeer feitelijk begrip: de rechtspraak is dan ook zeer casuïstisch. Na aanvang van de overeenkomst aangebrachte voorzieningen kunnen uit de aard van de zaak op de zelfstandigheid van invloed zijn, mits tussen partijen daarover uitdrukkelijk of stilzwijgend wilsovereenstemming bestaat.

Is een woning niet als zelfstandig aan te merken dan is niettemin sprake van de verhuur van woonruimte. Het belang van het onderscheid is in de inleiding geïllustreerd.

D: Jurisprudentie uitgebreid

HR 29 mei 2009, NJ 2009, 246, RvdW 2009, 666, WR 2009, 91, ECLI:NL:HR:2009:BH7356 (Plak/Plak);

wezenlijke voorziening buiten de woning? De doucheruimte was in het contract voor de gehuurde woning uitgezonderd en separaat in opzegbare bruikleen gegeven. De douche stond wel vanaf de eerste dag ter beschikking van de huurder. Hof had moeten onderzoeken of de ruimte, in bruikleen gegeven, niet eigenlijk onder het gehuurde valt en had niet mogen volstaan met te letten op de contractuele terminologie. De alsnog te beantwoorden vraag is welke zin partijen aan hun contract toekenden en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Cassatie.

HR 29 september 1995, NJ 1996, 71, RvdW 1995, 192, ECLI:NL:HR:1995:AD2404 (Berkelaar/Van der Meijden);

zelfstandigheid woning. Daaraan doet geen afbreuk dat de energiemeters buiten het gehuurde liggen noch dat de aanspraak op energieleverantie niet rechtstreeks jegens de nutsleverancier maar via de onderverhuurder loopt.

HR 28 januari 1994, NJ 1994, 363, RvdW 1994, 39, ECLI:NL:HR:1994:ZC1245 (Bronkhorst/Van Eijk);

zelfstandigheid woning. Het gehuurde komt uit op een verkeersruimte welke niet exclusief aan huurder ter beschikking staat; geen zelfstandige woning.

Gerechtshof Amsterdam 30 augustus 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3579; vier studenten huurden gezamenlijk een woning. Dat bij aanvang van de huur bekend was welke bewoner welke kamer in de woning zou gaan bewonen, maakt niet dat er onzelfstandige woonruimte is verhuurd. Er was één huurovereenkomst waarvoor één prijs werd betaald door de huurders. Een woonruimte met eigen toegang en eigen voorzieningen is als zelfstandig aan te merken.

Rb. Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam 20 april 2006, WR 2006, 78, ECLI:NL:RBAMS:2006:AY3808;

zelfstandigheid woning. Het enkele feit dat het toilet buiten het gehuurde ligt, doet aan zelfstandigheid niet af, nu huurder het exclusieve gebruiksrecht van die ruimte heeft.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 234.

F: Literatuurverwijzing

  • Abas, P., Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. Bijzondere overeenkomsten. Deel 5-IIa. Huur, Deventer: Kluwer 2007.
  • Dozy, R.A. en F. van der Hoek, Tekst & Commentaar Huurrecht, Deventer: Kluwer 2014.
  • Hielkema, H.M., H.E.M. Vrolijk, E.E. de Wijkerslooth-Vinke, Groene Serie Huurrecht, Deventer: Kluwer.
  • Jonge, A.R. de, Huurrecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013.
  • Jonge, A.R. de, E.E. de Wijkerslooth-Vinke en J. Gelink, Parlementaire geschiedenis huurrecht, Deventer: Kluwer 2008.
  • Kloosterman, A.M., H.J. Rossel en M.H. Rozenboom, Hoofdlijnen in het Huurrecht, Deventer: Kluwer 2014.
  • Kloosterman, A.M. (red.), HuurRecht nieuwsbrief, Eindhoven: Euroforum: Euroforum Uitgeverij B.V., tweemaandelijks.
  • Oldenhuis, F.T., J.G. Idsardi en A.M. Kloosterman, Jurisprudentie Huurrecht 1950-2001, Deventer: Kluwer 2003.
  • Rossel, H.J., Huurrecht algemeen, Deventer: Kluwer 2011.
  • Sanden, P. van der en J. Sengers, Huurrecht Woonruimte, Den Haag: Sdu Uitgevers 2013.
  • Steenmetser, T.H.G., Huurrecht Wetteksten & Toelichtingen, Den Haag: Sdu Uitgevers 2014.
  • WR, Tijdschrift voor Huurrecht, jaarlijkse ‘special’ met ‘overzicht jurisprudentie huurrecht’ (feitelijk vervolg op Oldenhuis c.a. jurisprudentie 1950-2001).