Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 7 art. 462 (Letselschade) en (Vermogensrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 30-01-2018 door mr. W.K. Bischot en mr. M.M. Janssen en mr. B.A. van Schelven

Artikel 462 Tekst van de hele regeling

1.

Indien ter uitvoering van een behandelingsovereenkomst verrichtingen plaatsvinden in een ziekenhuis dat bij die overeenkomst geen partij is, is het ziekenhuis voor een tekortkoming daarbij mede aansprakelijk, als ware het zelf bij de overeenkomst partij.

2.

Onder ziekenhuis als bedoeld in lid 1 worden verstaan een krachtens artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen als ziekenhuis, verpleeginrichting of zwakzinnigeninrichting toegelaten instelling of afdeling daarvan, een academisch ziekenhuis alsmede een abortuskliniek in de zin van de Wet afbreking zwangerschap.

A: Inleiding

Dit artikel bevat de zogenoemde centrale aansprakelijkheid. Deze komt erop neer dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor alle verrichtingen die ‘binnen zijn muren’ plaatshebben (Kamerstukken II 1989/90, 21 561, 3, p. 43). Het betreft hier een vorm van risicoaansprakelijkheid: het ziekenhuis is aansprakelijk alsof het partij is bij de behandelingsovereenkomst. Deze aansprakelijkheid is een hoofdelijke.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 462.

C: Kernproblematiek

C.1: Achterliggende gedachte

In de praktijk komt het regelmatig voor dat een hulpverlener geen dienstverband heeft met een ziekenhuis, maar op basis van een andersoortige overeenkomst in het ziekenhuis werkt. Hierdoor is het voor een patiënt vaak onduidelijk tegen wie hij zijn schadevergoedingsactie moet instellen. Dit wetsartikel beoogt de patiënt tegen deze onduidelijkheid te beschermen: wanneer een verrichting in een ziekenhuis heeft plaatsgevonden, kan de patiënt altijd het ziekenhuis aanspreken. Voor de onderlinge draagplicht tussen het ziekenhuis en de individuele hulpverlener gelden de algemene artikelen 6:10 jo. 6:102 BW.

C.2: Reikwijdte

Deze aansprakelijkheid is geconstrueerd als een contractuele aansprakelijkheid. Dit betekent dat het ziekenhuis aansprakelijk is alsof het partij is bij de behandelingsovereenkomst tussen de patiënt en de individuele hulpverlener. Het artikel is dus niet van toepassing als een arts wordt aangesproken op grond van onrechtmatige daad. De wetgever heeft bewust voor deze systematiek gekozen. Hiermee heeft hij (onder meer) tot uitdrukking gebracht dat het wetsartikel de aansprakelijkheid voor de individuele hulpverleners an sich niet uitbreidt – maar slechts voorziet in een extra adres voor aansprakelijkstelling – en de centrale aansprakelijkheid van het ziekenhuis niet verder strekt dan de contractuele aansprakelijkheid van de individuele hulpverlener (Kamerstukken II 1989/90, 21 61, 3, p. 43). Het is dus niet zo dat het ziekenhuis op grond van dit artikel kan worden aangesproken als een patiënt door meerdere medisch specialisten is behandeld en schade heeft opgelopen als gevolg van miscommunicatie tussen hen, terwijl deze miscommunicatie er sec niet toe leidt dat de medisch specialisten individueel toerekenbaar tekort zijn gekomen in de nakoming van hun eigen behandelingsovereenkomst (zie bijv. Regionaal Tuchtcollege Zwolle 15 januari 2009, nr. 105/2007 en Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 10 januari 2008, nr. 2006/306). Wel zou de patiënt in een dergelijk geval het ziekenhuis kunnen aanspreken op grond van zijn uit artikel 3 Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg voortvloeiende verplichting de zorgverlening zo in te richten dat dit redelijkerwijs leidt tot verantwoorde zorg. Als aangenomen moet worden dat ziekenhuis en vrijgevestigde medisch specialisten ieder een eigen behandelingsovereenkomst sluiten zou dit een vordering op grond van onrechtmatige daad moeten zijn, voor zover zij niet ziet op ‘eigen’ handelen van het ziekenhuis. Als daarentegen, zoals in de toelichting op artikel 7:446 BW is opgemerkt, het ziekenhuis als enige contractant van de patiënt moet worden aangemerkt zou de centrale aansprakelijkheid van het ziekenhuis een overbodige bepaling zijn (geworden). Het ziekenhuis is dan immers steeds contractueel aanspreekbaar op zijn verplichtingen voor alle elementen van de behandeling, ongeacht de feitelijke hulpverlener.

C.3: Begrip ‘ziekenhuis’

Het begrip ‘ziekenhuis’ ziet volgens lid 2 op Wtzi-toegelaten instellingen, academische ziekenhuizen en abortusklinieken. Dit artikel is hierdoor niet van toepassing op, bijvoorbeeld, klinieken die niet-verzekerde zorg leveren. Dat lijkt niet in lijn met de achterliggende gedachte van het artikel, nu het voor een patiënt van een privékliniek minstens zo onduidelijk kan zijn tegen wie hij zijn vordering moet instellen.

C.4: Begrip ‘binnen zijn muren’

Het door de wetgever gebruikte begrip ‘binnen zijn muren’ – zie hiervoor onder A – lijkt eenduidig. Niettemin heeft de praktijk op dit punt de theorie ingehaald, waardoor het begrip diffuus is geworden. Tegenwoordig bestaan immers situaties waarin binnen de muren van een ziekenhuis activiteiten plaatsvinden waar het ziekenhuis in het geheel niet zorginhoudelijk bij betrokken is, maar alleen optreedt als verhuurder van ruimten. Een voorbeeld vormt een zorgboulevard, waar zelfstandige en juridisch niet verbonden zorgaanbieders zijn gevestigd, zoals een fysiotherapeut of een audicien. Niet bedoeld kan zijn dat het ziekenhuis hoofdelijk aansprakelijk is voor de verrichtingen die hier plaatsvinden, althans in elk geval niet als voldoende duidelijk is aan de hand van de feitelijke situatie dat de patiënt niet van het ziekenhuis, maar van een andere zorgaanbieder zorg afneemt. Indien (een arts van) ziekenhuis A, waarmee de patiënt een behandelingsovereenkomst heeft, gebruik maakt van faciliteiten van ziekenhuis B en de feitelijke verrichtingen (door eigen personeel) in ziekenhuis B (laat) plaatsvinden, is ziekenhuis B op grond van artikel 7:462 BW mede aansprakelijk voor een eventuele tekortkoming (Kamerstukken II 1989/90, 21 561, 3, p. 44-45).

C.5: Nakoming ‘primaire’ verplichtingen uitgezonderd

Het wetsartikel legt geen hoofdelijke verantwoordelijkheid op het ziekenhuis waar het de ‘primaire’ verplichtingen betreft die voor de hulpverlener uit de overeenkomst voortvloeien, zoals de informatieplicht (artikel 7:448 BW), de dossierplicht (artikel 7:454 BW) en de geheimhoudingsplicht (artikel 7:457 BW). Mocht de hulpverlener in deze ‘primaire’ verplichtingen tekortgeschoten zijn, dan kan het ziekenhuis daarvoor echter wel aansprakelijk worden gesteld (Kamerstukken II 1989/90, 21 561, 3, p. 45).

C.6: Aansprakelijkheid voor hulpzaken

Indien binnen de ziekenhuismuren gewerkt wordt met een gebrekkige zaak dan is het ziekenhuis daarvoor ook aansprakelijk. Dat brengt mee dat wanneer de vordering van een patiënt is gebaseerd op aansprakelijkheid voor hulpzaken, het ziekenhuis zich op dezelfde wijze kan disculperen als de hulpverlener. Dit betekent dat het zich er in een dergelijke situatie op kan beroepen dat de zaak een voor de hulpverlener – als deskundige gebruiker – niet te ontdekken gebrek bevatte (artikel 6:77 BW jo. Kamerstukken II 1989/90, 21 561, 3, p. 43-44. Hierover ook I.C. Timmermans, ‘Contractuele aansprakelijkheid voor medische hulpzaken’, VR 2014/13).

D: Jurisprudentie uitgebreid

Hof Arnhem 2 september 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BX8853) (terugverwijzing na HR 7 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3670);

in deze zaak is te laat overgegaan tot een keizersnede, waardoor bij het kindje ernstige lichamelijke en geestelijke handicaps zijn ontstaan. Het ziekenhuis stelt dat zij niet voor het handelen van de gynaecoloog in augustus 1994 aansprakelijk kan worden gehouden, omdat de centrale aansprakelijkheid toen nog niet bestond (bestaat sinds 1995). Daarnaast stelt het dat de gynaecoloog ten tijde van de geboorte niet in dienst van het ziekenhuis was. Hof overweegt dat het ziekenhuis nimmer duidelijkheid heeft verschaft over het bestaan of het ontbreken van een dienstverband en/of de aard van de contractuele verhouding tussen haar en de behandelaars van appellanten. De correspondentie ten aanzien van de klachten zijn altijd tussen de aansprakelijkheidsverzekeraar, dan wel advocaat van het ziekenhuis en appellanten geweest. Gezien deze feiten en omstandigheden konden en mochten appellanten gerechtvaardigd er op vertrouwen dat het ziekenhuis de aansprakelijkheid voor het handelen van de gynaecoloog aanvaardde.

Hof ’s-Gravenhage 29 september 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BK1574;

tijdens de bevalling zijn complicaties opgetreden en is de vrouw – ongewenst – gesteriliseerd. De sterilisatie was medisch gezien niet nodig. Van de echtgenoot was – als vertegenwoordiger van de vrouw – weliswaar toestemming verkregen, maar deze toestemming was gebaseerd op onjuist verstrekte informatie, zodat geen sprake is van ‘informed consent’ met betrekking tot de sterilisatie. Tegen deze achtergrond is de sterilisatie ten onrechte uitgevoerd. Op grond van artikel 7:462 BW is het ziekenhuis jegens de vrouw mede aansprakelijk voor de tekortkomingen in de verrichtingen ter uitvoering van de behandelingsovereenkomst die plaats hebben in het ziekenhuis. Deze medeaansprakelijkheid geldt niet ten opzichte van de echtgenoot, die immers geen contractant is. Gegeven de omstandigheden is niet alleen tegenover de vrouw maar ook tegenover haar echtgenoot sprake van aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 aanhef, sub b BW in verband met de plaatsgevonden sterilisatie van de vrouw. Hierbij is van belang dat sprake was van een bestendige relatie tussen de echtgenoten en van een duidelijke gezamenlijke wens tot het krijgen van (meerdere) kinderen. De ten onrechte uitgevoerde sterilisatie betreft een ernstige inbreuk op het fundamentele recht van beide echtgenoten tot zelfbeschikking.

Hof ’s-Hertogenbosch 22 mei 2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:BA6968;

dat de klachten direct na de operatie zijn ontstaan, levert op zichzelf onvoldoende grond voor de conclusie dat de hulpverlener een verwijtbare medische fout heeft gemaakt. Nu aansprakelijkheid van de hulpverlener niet vaststaat, is het ziekenhuis evenmin aansprakelijk te houden.

Hof Arnhem 6 maart 2007, ECLI:NL:GHARN:2007:BA1317;

de uitspraak van het tuchtcollege (het opleggen van een waarschuwing aan de hulpverlener) leidt niet automatisch tot civielrechtelijke aansprakelijkheid. In dit geval ontbreekt die aansprakelijkheid, omdat het medisch onjuiste handelen van de hulpverlener niet tot het oordeel leidt dat sprake was van een handelen in strijd met de zorg van een goed hulpverlener. Nu de hulpverlener niet aansprakelijk is, is het ziekenhuis dat evenmin.

Hof Arnhem 28 november 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:AZ3315;

de vordering tegen de individuele hulpverlener is na verloop van de vijfjaarstermijn verjaard. Dat blokkeert de centrale aansprakelijkheid van het ziekenhuis. Nu het ziekenhuis evenmin aansprakelijk is op grond van artikel 6:171 BW, wijst het hof de vordering van de patiënt af.

Rb. Rotterdam 19 februari 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:1327;

in het kader van medische aansprakelijkheid bij een geval waarin patiënt vanwege het optreden van een complicatie is verwezen naar een ander ziekenhuis, is het verwijzende ziekenhuis niet op grond van artikel 7:462 BW aansprakelijk voor fouten in het ontvangende ziekenhuis. Voor een dergelijke (hoofdelijke) medeaansprakelijkheid is geen steun te vinden in artikel 7:462 BW. De bepaling beoogt de patiënt een centraal aanspreekpunt te bieden, maar daarbij is niet voorzien in de situatie dat de behandeling zich over meerdere ziekenhuizen uitstrekt. In de parlementaire geschiedenis is uitdrukkelijk gesteld dat met de invoering van artikel 7:462 BW niet beoogd werd het ziekenhuis op ruimere schaal dan hulpverleners aansprakelijk te stellen.

Rb. Rotterdam 23 januari 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2365;

ter discussie staat of de gynaecoloog dan wel de Kliniek partij is bij de behandelingsovereenkomst. De rechtbank overweegt dat uit het enkele feit dat de uitgevoerde operatie niet heeft plaatsgevonden in een 'ziekenhuis' in de zin van artikel 7:462 BW, indien al juist, niet dat de behandelingsovereenkomst met de gynaecoloog is gesloten.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 462.

F: Literatuurverwijzing

  • J.H. Hubben en J.G. Sijmons, ‘Herpositionering van ziekenhuis en vrijgevestigd medisch specialist in hun civielrechtelijke rechtsverhouding’, TvGR 2009, p. 2-16.
  • B. Sluijters en M.C.I.H. Biesaart, De geneeskundige behandelingsovereenkomst, Deventer: Kluwer 2005.
  • I.C. Timmermans, ‘Contractuele aansprakelijkheid voor medische hulpzaken’, VR 2014/13.