Indien in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf anders dan krachtens een behandelingsovereenkomst handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verricht, zijn deze afdeling alsmede de artikelen 404, 405 lid 2 en 406 van afdeling 1 van deze titel van overeenkomstige toepassing voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 7 art. 464 (Letselschade) en (Vermogensrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 30-01-2018 door mr. W.K. Bischot en mr. M.M. Janssen en mr. B.A. van Schelven
Artikel 464 Tekst van de hele regeling
Betreft het handelingen als omschreven in artikel 446 lid 4, dan:
worden de in artikel 454 bedoelde bescheiden slechts bewaard zolang dat noodzakelijk is in verband met het doel van het onderzoek, tenzij het bepaalde bij of krachtens de wet zich tegen vernietiging verzet;
wordt de persoon op wie het onderzoek betrekking heeft in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen. Indien die wens is geuit en de handelingen niet worden verricht in verband met een tot stand gekomen arbeidsverhouding of burgerrechtelijke verzekering dan wel een opleiding waartoe de betrokkene reeds is toegelaten, wordt bedoelde persoon tevens in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij van de uitslag en de gevolgtrekking als eerste kennis wenst te nemen teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan.
A: Inleiding
Artikel 7:464 lid 1 BW biedt een uitbreiding van de werkingssfeer van de Wgbo tot handelingen op het gebied van de geneeskunst die niet contractueel zijn overeengekomen. Te denken valt aan de situatie dat geneeskundige handelingen worden verricht ten aanzien van een persoon die na een ongeval bewusteloos bij een arts of ziekenhuis is binnengebracht zonder dat opdracht is gegeven tot behandeling. De wetgever wenst ook in deze situaties de rechten van de patiënt te beschermen. Deze vloeien dan rechtstreeks uit de wet voort.
Het concept-wetsvoorstel Wijziging Wgbo beoogt dit artikel in lijn te brengen met de in dat concept-voorstel voorgestelde wijziging van artikel 7:454 lid 1 BW: de zinsnede “door hem bewaarde bescheiden, bedoeld in artikel 454,” wordt vervangen door “de in artikel 454 bedoelde gegevens”. De internetconsultatie voor dit concept-wetsvoorstel liep van 13 april 2016 tot en met 10 juni 2016 (www.internetconsultatie.nl/concept_wijziging_wgbo).
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 464.
C: Kernproblematiek
C.1: Uitbreiding tot geneeskundige handelingen in niet-contractueel bepaalde situaties
Het is niet altijd even duidelijk wanneer de Wgbo op grond van artikel 7:446 lid 1 BW rechtstreeks van toepassing is en wanneer via artikel 7:464 lid 1 BW (J.K.M. Gevers, ‘De toepassing van de WGBO in a-typische situaties’, TvGR 1996/1). Dit onderscheid lijkt met name te worden ingevuld aan de hand van de vraag of iemand zich al dan niet uit eigen beweging aan medische handelingen onderwerpt (HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3477). De vraag of sprake is van een artikel 7:446 lid 1 BW- of 7:464 lid 1 BW-situatie doet zich bijvoorbeeld voor binnen bedrijfsgeneeskundige handelingen: een keuring die uit eigen beweging wordt ondergaan valt binnen de reikwijdte van artikel 7:446 lid 1 BW, terwijl een keuring in opdracht van een toekomstig werkgever valt onder de reikwijdte van artikel 7:464 lid 1 BW.
Ten aanzien van lid 1 geldt het voorbehoud dat de Wgbo op handelingen op het gebied van de geneeskunst in niet-contractueel bepaalde relaties enkel van toepassing is ‘voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet’. Zo kan het toestemmingsvereiste in het kader van arbeidsomstandigheden, sociale zekerheid en sociale voorzieningen, alsmede van pensioenregelingen en collectieve arbeidsovereenkomsten van overeenkomstige toepassing zijn uitgesloten. Hetzelfde geldt voor regelgeving in justitiële situaties, waarbij wordt gehandeld op basis van penitentiële wet- en regelgeving. Steeds dient aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval te worden beoordeeld of de rechtsbetrekking zich in het specifieke geval verzet tegen toepassing van (bepalingen uit) de Wgbo.
C.2: Keuringsopdrachten en inzage- en blokkeringsrecht
Op grond van artikel 7:446 lid 4 BW komt geen behandelingsovereenkomst tot stand bij in opdracht van een derde verrichte handelingen ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische begeleiding van een persoon, onder meer in verband met de vaststelling van aanspraken of verplichtingen. De hiervoor bedoelde handelingen kunnen wel vallen onder lid 1 van dit artikel. Voor keuringen biedt lid 2 sub b degene die gekeurd wordt een inzagerecht. Dit inzagerecht houdt in dat de persoon op wie het onderzoek betrekking heeft in de gelegenheid wordt gesteld aan te geven of hij de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen. Voorts bevat lid 2 sub b een blokkeringsrecht op grond waarvan de betrokkene mag aangeven of hij van de uitslag en de gevolgtrekking als eerste wenst kennis te nemen, om te kunnen beoordelen of van de uitslag van de keuring mededeling aan anderen mag worden gedaan. Een verwijzing is niet gelijk te stellen met een opdracht van een derde (Rb. Utrecht 11 juli 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BX3527). Het inzage- en blokkeringsrecht geldt niet voor degene die in opdracht van een ander aan een medisch onderzoek wordt onderworpen in verband met een reeds tot stand gekomen arbeidsverhouding, burgerrechtelijke verzekering of een opleiding waartoe de betrokkene reeds is toegelaten.
In het verleden is veel gediscussieerd over de vraag of een betrokkene, indien artikel 7:446 lid 4 BW van toepassing is, een rechtstreeks beroep op het inzage- en/of blokkeringsrecht van artikel 7:464 lid 2 sub b BW toekomt of dat dit enkel geldt voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet, zoals vereist in lid 1. Op grond van diverse uitspraken (HR 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1330, HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3477, ABRvS 25 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4006) lijkt het pleit beslecht in het voordeel van de rechtstreekse toepasselijkheid van artikel 7:446 lid 2 sub b BW. Degene die wordt gekeurd in opdracht van een ander, kan niet op voorhand afstand doen van zijn inzage en blokkeringsrecht. Dit zou onverenigbaar zijn met hetgeen artikel 7:468 BW beoogt te waarborgen, namelijk dat de keurling slechts beslist of van de inhoud van het omtrent hem opgestelde keuringsrapport ook aan anderen mededeling kan worden gedaan nadat hij van die inhoud heeft kennisgenomen. Ook kan een gekeurde er niet op voorhand mee instemmen dat het keuringsresultaat aan de opdrachtgever bekendgemaakt wordt (HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3477).
In civiele aansprakelijkheidskwesties speelt het inzage- en blokkeringsrecht een rol bij deskundigenberichten. Uitgangspunt is dat een slachtoffer bij vaststelling van de schade in opdracht van een ander (bijvoorbeeld de rechter) een inzage- en blokkeringsrecht toekomt ten aanzien van het deskundigenrapport. Een beroep op het blokkeringsrecht brengt mee dat de onderzochte verhindert dat van het deskundigenbericht mededeling wordt gedaan aan de wederpartij en de rechter. Daarmee voldoet de onderzochte niet aan de verplichting ex artikel 198 lid 3 Rv medewerking te verlenen aan een deskundigenonderzoek. De rechter kan daaruit de gevolgtrekking maken die hij in de omstandigheden van het gegeven geval geraden acht (Hof ’s-Hertogenbosch 29 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1216).
D: Jurisprudentie uitgebreid
HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3477;het is de bedoeling van de wetgever geweest keuringsopdrachten waarover de gekeurde niet zelf de zeggenschap heeft, buiten het bereik van de wettelijke regeling van de behandelingsovereenkomst te laten – behoudens de geclausuleerde overeenkomstige toepassing ingevolge artikel 7:464 lid 1 BW – en deze te onderwerpen aan het blokkeringsrecht van artikel 7:464 lid 2 onder b. Dit geldt eveneens in het geval zoals deze waarin het een gezamenlijke opdracht van partijen betrof en dus strikt genomen niet van medische expertise in opdracht van een ander. Van de bepalingen van afdeling 5 van titel 7 van Boek 7 BW, dus ook van het bepaalde in artikel 7:464 lid 2 onder b BW, mag niet ten nadele van de patiënt worden afgeweken; zie artikel 7:468 BW, waarop door eiseres een beroep is gedaan. Om deze reden faalt het beroep op het beginsel ‘pacta sunt servanda’. Wanneer eiseres – uitdrukkelijk of impliciet – zich contractueel heeft verbonden om geen beroep te zullen doen op een aan haar toekomend blokkeringsrecht, is die afspraak vernietigbaar wegens strijd met de wet.
HR 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1330;de onderzochte komt bij een door de rechter gelast deskundigenonderzoek het recht toe als eerste kennis te nemen van de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek om te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan. Een verweer dat het een ‘burgerrechtelijke verzekering’ betreft in geval van een aansprakelijkheids(verzekerings)situatie gaat niet op, nu onder ‘burgerrechtelijke verzekering’ slechts wordt begrepen een verzekering waarbij sprake is van een – hier ontbrekende – contractuele relatie tussen keurling en verzekeraar. Een andere uitleg zou tot onaanvaardbaar gevolg hebben dat de benadeelde tegenover de WAM-verzekeraar van de aansprakelijke persoon geen beroep zou toekomen op het inzage- en blokkeringsrecht, maar tegenover die aansprakelijke persoon zelf wel.
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 30 oktober 2008, «GJ» 2009/3;het allesoverheersende belang dat met een rijbewijsrapportage gemoeid is, te weten de publieke veiligheid, brengt met zich dat de aard van de rechtsbetrekking tussen CBR, rapporteur en de persoon over wie gerapporteerd wordt, een blokkeringsrecht uitsluit. Wel blijft op dit publiekrechtelijk terrein het inzage- en correctierecht gelden. Hiermee lijkt artikel 7:464 lid 1 BW als uitzonderingsgrond voor toepassing van artikel 7:464 lid 2 sub b BW te worden aanvaard.
CRvB 16 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4349;op grond van artikel 7:464 BW moet een patiënt de gelegenheid hebben de uitslag en gevolgtrekking van medische adviezen te vernemen en te beslissen of daarvan mededeling zou worden gedaan aan het Centrum indicatiestellingen zorg (CIZ).
ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2095;het inzage- en blokkeringsrecht als bedoeld in artikel 7:464 lid 2 aanhef en onder b BW gold voor de verslagen met bevindingen van het onderzoek in het kader van de rijbewijskeuring, maar appellant had daarvan geen gebruik gemaakt.
ABRvS 25 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4006;de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2004:AO1330) heeft overwogen dat artikel 7:464 lid 2 BW blijkens de wetsgeschiedenis is bedoeld als een specifieke regeling met betrekking tot keuringen verricht in opdracht van een ander dan de keurling. Geen grond bestaat deze bepaling uit te leggen in samenhang met het bepaalde in het eerste lid. Gelet hierop, kan aan de door het CBR genoemde uitspraak van het Centraal Tuchtcollege van 30 oktober 2008 (nr. 2007/326) niet de door het CBR gewenste betekenis worden gehecht. Er geldt aldus een blokkeringsrecht bij rijbewijskeuringen. Een beroep op het blokkeringsrecht waarmee het CBR wordt verhinderd van de uitslag van het psychiatrisch onderzoek kennis te nemen, moet vervolgens echter worden aangemerkt als het niet verlenen van de vereiste medewerking aan een onderzoek naar de geschiktheid, als bedoeld in artikel 132 lid 1 WVW 1994. Dit leidt tot ongeldigverklaring van het rijbewijs.
Hof 's-Hertogenbosch 15 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1060;de onderzochte heeft veertien dagen om zijn blokkeringsrecht in te roepen. Het hof wijst de deskundige op het inzage- en blokkeringsrecht van de onderzochte en instrueert de deskundige het concept-rapport eerst aan de onderzochte te zenden (zie ook: Hof Den Haag, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ8296 en Rb. Gelderland 10 april 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ9595).
Hof 's-Hertogenbosch 11 december 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY5937;het hof gelast een deskundigenonderzoek en wijst erop dat gegevens die door de ene partij aan de deskundige worden verschaft, tegelijkertijd in afschrift of ter inzage worden verstrekt aan de wederpartij. Dit geldt echter niet onverkort voor medische gegevens die aan de deskundige worden verstrekt door de partij die eventueel gebruik kan maken van het blokkeringsrecht als bedoeld in artikel 7:464 lid 2 aanhef en onder b BW. Deze partij is met het oog op de eventuele uitoefening van het blokkeringsrecht, in beginsel niet verplicht de aan de deskundige te verschaffen medische gegevens tegelijkertijd aan de wederpartij te verstrekken. Indien de partij van het blokkeringsrecht gebruik maakt en het deskundigenbericht ter beschikking van de wederpartij wordt gesteld, dan moeten alle aan de deskundige verschafte medische gegevens alsnog aan de wederpartij worden verstrekt. Weigert die partij dat te doen, zonder daartoe gewichtige redenen als bedoeld in artikel 22 Rv aan te voeren, dan zal het hof uit die weigering de gevolgtrekking kunnen maken die hij geraden acht (tegelijktijdig verstrekken van medische gegevens aan de medisch adviseur van de wederpartij is overigens wel verplicht: Hof 's-Hertogenbosch 29 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1216; Hof 's-Hertogenbosch 15 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1060 en Hof 's-Hertogenbosch 7 mei 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ9851).
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 464.
F: Literatuurverwijzing
- E.J.C. de Jong, ‘De ondraaglijke duisternis van het blokkeringsrecht’, TvGR 2011/5.
- A. Wilken, ‘De doolhof van het blokkeringsrecht’, E&R 2011/4.