Naar de inhoud

Commentaar op Vreemdelingenbesluit 2000 art. 3.29a (Migratierecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 29-06-2017 door mr. S.M. Groen

Artikel 3.29a Tekst van de hele regeling

1.

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene of vermogende vreemdeling aan de langdurig ingezetene, die:

  1. beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

  2. duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a;

  3. geen gevaar vormt voor de openbare orde als bedoeld in de artikelen 3.77 en 3.78; en

  4. geen gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

2.

De verblijfsvergunning kan voorts worden verleend aan andere vreemdelingen dan bedoeld in het eerste lid. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het inkomen van de vermogende vreemdeling.

A: Inleiding

In dit artikel is voor twee categorieën vreemdelingen de mogelijkheid neergelegd voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning in Nederland. Het betreft vreemdelingen die de status van langdurig ingezetene in een andere lidstaat van de Europese Unie hebben verkregen – uitgezonderd het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken – die zich willen vestigen als economisch niet-actieve langdurig ingezetene in Nederland, en vreemdelingen die zich als vermogende vreemdeling willen vestigen in Nederland.

Het eerste lid heeft uitsluitend betrekking op langdurig ingezetenen die zich vanuit een andere lidstaat in Nederland willen vestigen. Het tweede lid ziet op andere categorieën vreemdelingen, waarbij het met name gaat om de vermogende vreemdeling.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de wetstechnische informatie van de regeling.

C: Kernproblematiek

C.1: Algemeen / Parlementaire geschiedenis

Dit artikel is bij het Besluit modern migratiebeleid (Stb. 2010, 307) aangepast zodat ook een verblijfsvergunning kan worden verleend aan vermogende vreemdelingen die geen langdurig ingezetene zijn in de zin van Richtlijn 2003/109/EG. Tot deze wijziging werd er geen toelatingsbeleid gevoerd ten aanzien van vreemdelingen met een aanzienlijk vermogen. Verblijf als vermogende vreemdeling is sinds 1 oktober 2013 mogelijk (Besluit van 23 september 2013 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit modern migratiebeleid, voor het betreft de toelating van vermogende vreemdelingen, Stb. 2013, 363). Bij besluit van 27 mei 2014 is de toelatingsregeling voor deze categorie vreemdelingen versoepeld (WBV 2014/18, Stcrt. 2014, nr. 15297 van 30 mei 2014). De implementatie van Richtlijn 2003/109/EG in het Vb 2000 heeft plaatsgevonden bij ‘Besluit van 23 november 2006 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de implementatie van Richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU 2004, L 16 en 2006, L 169)’, gepubliceerd in Stb. 2006, 585.

C.2: Economisch niet-actieve langdurig ingezetene

In artikel 3.29a lid 1 Vb 2000 worden in de verschillende leden de voorwaarden opgesomd waaraan de langdurig ingezetene moet voldoen, wil hij (en zijn gezinsleden) in aanmerking komen voor verblijf in Nederland als economisch niet-actieve langdurig ingezetene (Stb. 2006, 585, p. 23-25). In artikel 15 lid 4 en aanhef Richtlijn 2003/109/EG is de voorwaarde neergelegd dat bij de aanvraag een geldig reisdocument of een afschrift daarvan moet worden overgelegd. Deze voorwaarde is geïmplementeerd in onderdeel a van artikel 3.29a, dat de voorwaarde stelt om te beschikken over een geldig grensoverschrijdingsdocument. In de Richtlijn 2003/109/EG staat in artikel 15 lid 2, onder a opgenomen dat de langdurig ingezetene bij zijn aanvraag tot verblijf in een andere lidstaat bewijzen dient te overleggen dat hij over vaste en regelmatige inkomsten beschikt die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. Dit is neergelegd in onderdeel b. Nederland heeft dit vertaald naar het Nederlandse middelenvereiste. De langdurig ingezetene dient duurzaam en zelfstandig te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Om in aanmerking te komen voor verblijf als economisch niet-actieve vreemdeling, dient de langdurig ingezetene over ‘zelfstandige inkomsten uit eigen vermogen’ of ‘zelfstandige inkomsten uit overige bron’ te beschikken, zoals neergelegd in paragraaf B1/4.3.3.3 en B1/8.4.3 Vc 2000. In paragraaf B11/2 Vc 2000 (WBV 2013/19, Stcrt. 2013, nr. 26270, van 25 september 2013) is als aanvulling opgenomen dat de IND alle middelen van bestaan accepteert ongeacht de bron waaruit deze afkomstig zijn. Na verlening van deze verblijfsvergunning geniet de economisch niet-actieve derdelander voor werk als zelfstandige, dezelfde behandeling als de eigen onderdanen (Stb. 2006, 585, p. 26). Uit artikel 16 lid 1 en lid 2 Richtlijn 2003/109/EG en neergelegd in artikel 17 lid 1 onder h, Vw 2000 volgt dat die gezinsleden van de economisch niet-actieve langdurig ingezetene in aanmerking komen voor verblijf, indien het gezin reeds was gevormd in de eerste lidstaat. Het mvv-vereiste wordt in deze gevallen niet tegengeworpen. De inkomensnorm voor gezinshereniging geldt in deze situatie (Stb. 2006, 585, p. 24). In de onderdelen c en d van dit artikel is aansluiting gezocht bij het Nederlandse openbare orde beleid, zoals neergelegd in de artikelen 3.77 Vb 2000 en 3.78 Vb 2000. Daarbij dient nog te worden opgemerkt dat het zorgvuldigheidsbeginsel, in de zin van zorgvuldige gegevensvergaring, en het evenredigheidsbeginsel expliciet worden genoemd (Stb. 2006, 585, p. 25).

C.3: Vermogende vreemdeling

In het tweede lid is de mogelijkheid neergelegd voor een vreemdeling om zich als vermogende vreemdeling in Nederland te vestigen. De vermogende vreemdeling dient een bedrag van €1.250.000 te investeren in een in Nederland gevestigde innovatieve onderneming, of contractueel samenwerkingsverband dat investeert in één of meer innovatieve ondernemingen, of een door de Minister van Economische Zaken erkend seedfonds, of in een participatiefonds dat is aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen. De aanvraag wordt bij de twee hiervoor als eerst genoemde investeringen beoordeeld aan de hand van een puntensysteem, waarbij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) beoordeelt of het bedrijf een toegevoegde waarde heeft voor de Nederlandse economie. De voorwaarden voor verblijf als vermogende vreemdeling in Nederland zijn strikter geworden dan de wetgever oorspronkelijk voor ogen had. Eerst zal worden ingegaan op de intentie van de wetgever. Daarna zal de uitwerking hiervan door de staatssecretaris worden weergegeven. De aanleiding voor de wetgever om verblijf als vermogende vreemdeling mogelijk te maken is om de Nederlandse economie te stimuleren. Een vermogende vreemdeling zou verblijf worden toegestaan om in Nederland te rentenieren (Stb. 2010, 307, p. 61 en 106). Het vermogen van de vreemdeling dient minimaal € 1.250.000 te zijn. Bij de vaststelling van de hoogte van dit vermogen is aangesloten bij het jaarinkomen dat wordt gehanteerd bij de toelating van kennismigranten. De renteopbrengsten van het vermogen dienen tenminste gelijk zijn aan het jaarinkomen van een kennismigrant. In aansluiting op het door de rijksbelastingdienst gehanteerde fictieve vermogensrendement wordt uitgegaan van een fictief vermogensrendement van 4%. Om bij 4% fictief rendement een inkomen van € 50.000 uit renteopbrengsten te genereren, dient het vermogen minimaal € 1.250.000 te zijn (Stb. 2010, 307, p. 61 en 122). De oorspronkelijke bedoeling was om de verblijfsvergunning voor een vermogende vreemdelingen voor vijf achtereenvolgende jaren te verlenen (Stb. 2010, 307, p. 152). Dit was bij de inwerkingtreding van deze regeling teruggebracht naar één jaar. Omdat de regeling in het geheel niet succesvol is in het aantrekken van vermogende vreemdelingen, die gebruik willen maken van deze regeling, heeft de staatssecretaris een voorstel tot wijziging ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken 2015-2016, 30 573, nr. 134). De twee belangrijkste knelpunten voor de geringe belangstelling van deze regeling zouden volgens de staatssecretaris zijn gelegen in de duur van de verblijfsvergunning bij verlening en het vereiste van de accountantsverklaring (Kamerstukken 2015-2016, 30573, nr. 143). Op 1 juli 2016 is de regeling versoepeld (Stcrt. 2016, 33962, WBV 2016/7). Het betreft een aanpassing op drie punten van de regeling: de geldigheidsduur van de eerste verlening van de verblijfsvergunning van één naar drie jaar, het vervallen van de vereiste accountantsverklaring, en niet langer is vereist een investering in een innovatieve onderneming. Indien de verblijfsvergunning wordt verlengd is dat voor de duur van 5 jaren (artikel 3.58 lid 1 Vb 2000).

C.3.1: Voorwaarden

De voorwaarden waaronder verblijf als vermogende vreemdeling in Nederland wordt toegestaan is strikter geworden dan de wetgever oorspronkelijk voor ogen had. Volgens de staatsecretaris in zijn brief van 20 september 2013 aan de Tweede Kamer is de enkele voorwaarde dat de vreemdeling over een vermogen van € 1.250.000 dient te beschikken te mager voor het afgeven van een verblijfsvergunning. Uit ervaring in het buitenland zou zijn gebleken dat dergelijke vermogende vreemdelingen een groot deel van het jaar in het land van herkomst zouden verblijven, waardoor het door de wetgever gestelde belang voor de Nederlandse economie navenant kleiner is (Brief van 20 september 2013, nr. 414440). De staatssecretaris heeft daarom in dezelfde brief als aanvullende eis gesteld dat het bedrag van € 1.250.000 zal dienen te worden geïnvesteerd in het Nederlandse bedrijfsleven, waarbij de RVO beoordeelt of het bedrijf waarin dit bedrag is geïnvesteerd een toegevoegde waarde heeft voor de Nederlandse economie. De bedoeling van deze aanvullende voorwaarde is dat een vermogende vreemdeling direct betrokken wordt bij de Nederlandse economie (WBV 2013/19, Stcrt. 2013, nr. 26270, van 25 september 2013, p. 5). Ook werd als voorwaarde opgenomen dat de herkomst van het geld dat wordt geïnvesteerd geen malafide herkomst mocht hebben (WBV 2014/18, Stcrt. 2014, nr. 15297 van 30 mei 2014). Dit kon worden aangetoond aan de hand van een accountantsverklaring. De eis van een accountsverklaring waarin staat dat niet is gebleken dat het te investeren vermogen een malafide herkomst heeft, is losgelaten bij de versoepeling van de regeling op 1 juli 2016. Uit overleg met de accountancy sector was gebleken dat het bepalen van de herkomst van het vermogen, zeker wanneer deze in een verder verleden ligt moeilijk is te bepalen (Kamerstukken 2015-2016, 30573, nr. 143).  In WBV 2016/7 (Stcrt. 2016, 33962) zijn, in aanvulling op artikel 3.29a lid 2 Vb 2000, de voorwaarden verder uitgewerkt en neergelegd waaraan een vreemdeling moet voldoen wil hij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning als vermogende vreemdeling.

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  1. de vreemdeling investeert een bedrag van minimaal € 1.250.000 in een in Nederland gevestigd(e): a. innovatieve onderneming; of b. contractueel samenwerkingsverband dat investeert in één of meer innovatieve ondernemingen; of c. door de minister van Economische Zaken erkend seedfonds; of d. participatiefonds dat is aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen (NVP).
  1. 2.
    het te investeren bedrag is gestort op een bankrekening van een Nederlandse bank of een bank van een EU-lidstaat met een vestiging in Nederland die onder toezicht staan van De Nederlandsche Bank;
  1. 3.
    de investering heeft volgens de RVO een toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie; en
  1. 4.
    de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU) heeft aangegeven dat de vreemdeling niet gekoppeld kan worden aan een verdachte transactie; en
  1. 5.
    niet is gebleken dat de vreemdeling investeert in onroerend goed voor bewoning.

Ad 1. en 3. RVO adviseert de IND of de investering in een innovatieve onderneming, of de investering in een contractueel samenwerkingsverband een toegevoegde waarde heeft voor de Nederlandse economie. Daarbij wordt een primaire en een secundaire toets uitgevoegd. In de primaire toets wordt beoordeeld of de onderneming is ingeschreven in de Kamer van Koophandel, of de aard van de (investerings)overeenkomst positief is voor de Nederlandse economie, en of de continuïteit van de onderneming is aangetoond. Deze drie punten moeten alle drie positief worden beoordeeld. Daarna volgt de secundaire toets. Hierbij beoordeelt RVO de effecten van de investering op het gebied van arbeidscreatie, innovativiteit en de niet-financiële inbreng van de vreemdeling in de onderneming. Het RVO geeft een positief advies als de primaire toets positief uitvalt en bij de secundaire toets tenminste op twee onderdelen RVO positief oordeelt. De IND legt de investeringen die zijn gedaan via een seedfonds of via een participatiefonds dat is aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen niet voor aan RVO voor advies. De IND neemt in dat geval op voorhand aan dat de investeringen van toegevoegde waarde zijn voor de Nederlandse economie.

C.4: Hoofdverblijf

De vermogende vreemdeling mag acht maanden buiten Nederland verblijven zonder dat de IND de verblijfsvergunning intrekt op grond van verplaatsing van het hoofdverblijf, mits de vreemdeling aan de voorwaarden blijft voldoen. Dit is een afwijking van de algemene beleidsregel, die uitgaat van een maximaal verblijf van zes maanden buiten Nederland (paragraaf B1/6.2.1, onder h Vc 2000).

C.5: Middelen van bestaan

Indien de vermogende vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor deze verblijfsvergunning neemt de IND aan dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan (paragraaf B11/2 Vc 2000).

C.6: Inburgeringsplicht en niet-tijdelijk verblijfsrecht

De aard van het verblijfsrecht van de vermogende vreemdeling is niet-tijdelijk. De vreemdeling is ingevolge artikel 2.1 lid 1 onder q Besluit Inburgering niet inburgeringsplichtig (Stb. 2014, 122).

C.7: Arbeidsmarktaantekening

De arbeidsmarktaantekening van de vermogende vreemdeling is: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

D: Jurisprudentie uitgebreid

D.1: Middelen van bestaan

ABRvS 5 februari 2013, «JV» 2013/122, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2316;

voor zover de vreemdeling heeft beoogd te betogen dat in het nationale recht ten onrechte wordt vereist dat de middelen van bestaan ‘duurzaam’ dienen te zijn, leidt dit betoog niet tot het beoogde resultaat. Hierbij is van belang dat het in artikel 3.29a, aanhef en onder b, Vb 2000 neergelegde vereiste dat de inkomsten duurzaam dienen te zijn, in onder meer paragraaf B17/3.1 Vc 2000 nader is omschreven, waarbij is aangesloten bij het in artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van Richtlijn 2003/109/EG bedoelde vereiste dat het vaste en regelmatige inkomsten moet betreffen.

Rb. Den Haag zp Amsterdam 5 april 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:5331;

op grond van de hiervoor aangehaalde regelgeving mag verweerder van de vreemdeling die de status van langdurig ingezetene heeft, stukken verlangen waaruit blijkt dat hij arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten en waaruit blijkt dat hij uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft. De effectiviteit van de Richtlijn mag hierdoor en hierbij echter niet ondermijnd worden. Dit betekent dat de eisen die de lidstaten stellen niet het effect mogen hebben dat zij de uitoefening van het recht van verblijf uiterst moeilijk of onmogelijk maken. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het verder voor de hand dat de inkomensvereisten in artikel 15, tweede lid, van de Richtlijn, dat gelijkluidend is aan artikel 7, eerste lid, onder b en c van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (de Gezinsherenigingsrichtlijn), gelet op de uniforme uitleg van Europese regelgeving en begrippen, overeenkomstig het Chakroun-arrest wordt uitgelegd. In alle gevallen moet dan ook een concrete beoordeling van de situatie van de aanvrager worden gemaakt.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Vreemdelingenbesluit 2000 artikel 3.29a.

F: Literatuurverwijzing

  • Boeles, P., ‘Wat heb je aan de status langdurig ingezetene in een andere lidstaat als je in Nederland economisch actief wilt zijn?’, in: A&MR 2016, nr. 1, p. 45-49.
  • Baaren, L.J. van der, ‘Ius pecuniae en vreemdelingenrecht. Verblijfsvergunningen voor investeerders in Nederland en de EU’, in A&MR 2015, nr. 3, p. 107-111.
  • Groenendijk, C.A., ‘Langdurig ingezeten derdelanders: wat is hun status’, in: A&MR 2012, nr. 8.