Naar de inhoud

Commentaar op Wet openbaarheid van bestuur art. 1a (WOB)


Commentaar is bijgewerkt tot 25-05-2017 door mr. C.N. van der Sluis

Artikel 1a Tekst van de hele regeling

1.

Deze wet is van toepassing op de volgende bestuursorganen:

  1. Onze Ministers;

  2. de bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie;

  3. bestuursorganen die onder de verantwoordelijkheid van de onder a en b genoemde organen werkzaam zijn;

  4. andere bestuursorganen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd.

2.

In afwijking van het eerste lid, onder d, is deze wet op de krachtens die bepaling uitgezonderde bestuursorganen van toepassing voorzover het gaat om het verstrekken van milieu-informatie.

A: Inleiding

Uit dit artikel volgt dat de Wob ziet op bestuursorganen. Meer specifiek wordt bepaald dat de Wob van toepassing is op de hier genoemde bestuursorganen: ministers, bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties én bestuursorganen die onder de verantwoordelijkheid van de voorgaande organen werkzaam zijn én andere bestuursorganen voor zover niet uitgezonderd bij AMvB. Veruit de meeste (zelfstandige) bestuursorganen vallen onder de Wob.

Gaat het om milieu-informatie dan stelt het tweede lid dat bij AMvB uitgezonderde bestuursorganen toch onder de werkingssfeer van de Wob vallen. De AMvB die op grond van artikel 1a is vastgesteld is het Besluit bestuursorganen WNo en Wob.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de wetstechnische informatie van de regeling.

C: Kernproblematiek

C.1: Bestuursorganen

C.1.1: Artikel 1:1 Algemene wet bestuursrecht

De vraag of een overheidsorganisatie een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1a van de Wob moet beantwoord worden aan de hand van artikel 1:1 lid 1, onder a of b, Awb.

C.1.2: Onder verantwoordelijkheid van andere organen

Aan de betekenis van de formulering ‘werkzaam onder verantwoordelijkheid van’ is in de parlementaire voorbereiding geen afzonderlijke aandacht besteed. De regering ging in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat leidde tot de huidige Wob wel tamelijk uitgebreid in op de gelijkluidende formulering in artikel 3 van de Wob. Voor een bespreking hiervan zij verwezen naar de toelichting in Sdu Commentaar Openbaarheid van bestuur, artikel 3 van de Wob.

Uit artikel 1a lid 1, aanhef en onder c, van de Wob volgt dat ook bestuursorganen die onder de verantwoordelijkheid van de ministers of bestuursorganen van de provincies, gemeenten enzovoort werkzaam zijn, onder het toepassingsbereik van de Wob vallen. Een hierop gebaseerde bevoegdheid voor het onder c bedoelde bestuursorgaan laat onverlet dat ook het orgaan waaronder deze werkzaam is (de onder a en b bedoelde) bevoegd blijven te beslissen op het verzoek.

C.2: Niet-bestuursorganen

Ook als geen sprake is van een bestuursorgaan, kan de Wob nog van toepassing zijn. Op grond van artikel 3 van de Wob kunnen verzoeken om informatie namelijk ook gericht worden aan een instelling, dienst of bedrijf die/dat onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzaam is. Doorslaggevend is daarbij of zij zich moeten richten naar de opdrachten van het orgaan. Dit kan blijken uit regelingen van publiek-, maar ook privaatrechtelijke aard. Zie verder de toelichting in Sdu Commentaar Openbaarheid van bestuur, artikel 3 van de Wob.

C.3: Bij AMvB uitgezonderd

Het Besluit bestuursorganen WNo en Wob bevat de van de Wob uitgezonderde bestuursorganen. Bestuursorganen die op rond van artikel 1a lid 1, sub d, bij AMvB zijn uitgezonderd, zijn de Nederlandse Omroep Stichting, de Nederlandsche Bank N.V. en de Stichting Autoriteit Financiële Markten.

Artikel 2 Besluit bestuursorganen WNo en Wob verwijst nog naar een inmiddels vervallen tweede lid van artikel 1a van de Wob. In dat tweede lid werden de bestuursorganen belast met onderwijs en onderzoek op het terrein van onderwijs, cultuur en wetenschappen van de werking van de Wob uitgezonderd, tenzij zij bij AMvB waren aangewezen. Voor een aantal bestuursorganen is die aanwijzing geschied in artikel 2 van het besluit – dat met het schrappen van artikel 1a lid 2 (oud) van de Wob van rechtswege is vervallen. In juridische zin is artikel 2 van het besluit zonder betekenis nu artikel 1a van de wet al meebrengt dat de Wob voor de in artikel 2 van het besluit genoemde organen geldt; voorts is de wettelijke grondslag aan artikel 2 van het besluit komen te ontvallen.

C.4: Milieu-informatie

Met het treffen van de noodzakelijke maatregelen ter uitvoering van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden ( Trb. 2001, 73) (Verdrag van Aarhus) heeft de wetgever aan artikel 1a een nieuw tweede lid toegevoegd, zodat de uitzonderingen als bedoeld in artikel 1a lid 1, onder d, niet gelden voor milieu-informatie (Kamerstukken II 28 835; Stb. 2004, 519).

D: Jurisprudentie uitgebreid

ABRvS 5 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5083;

aangezien het afdelingshoofd Heffingen van de Gemeenschappelijke Belasting- en RegistratieDienst Parkstad Limburg zich bij de uitvoering van zijn taken naar de opdracht van de betrokken gemeenten dient te richten, is hij een onder verantwoordelijkheid van deze gemeenten werkzaam bestuursorgaan, als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob.

ABRvS 12 oktober 2011, Gst. 2012, 24 (m.nt. Timmermans), «JB» 2011/270 (m.nt. Sillen), ECLI:NL:RVS:NL:2011:BT7337;

de Dienst Koninklijk Huis valt onder het bereik van art. 41 Gw. Ingevolge die bepaling richt de Koningin, met inachtneming van het openbaar belang, haar Huis in. Dat ministeriële verantwoordelijkheid bestaat voor uitgaven van de Dienst Koninklijk Huis, laat onverlet dat het ingevolge voormelde bepaling aan de Koningin is te bepalen op welke wijze die Dienst wordt ingericht en op welke wijze die Dienst functioneert. De Dienst Koninklijk Huis behoeft zich niet te richten naar opdrachten of aanwijzingen van de minister en is derhalve niet aan hem ondergeschikt. Dat bij wet wordt bepaald welke uitkeringen ten laste van het Rijk aan de Koningin en andere leden van het Koninklijk Huis worden verstrekt, uit welke uitkeringen ook uitgaven van de Dienst Koninklijk Huis worden bekostigd, maakt niet dat de minister overwegende invloed heeft op de Dienst Koninklijk Huis. De Dienst Koninklijk Huis ressorteert onder de Koningin en is geen onder verantwoordelijkheid van de minister werkzame dienst is in de zin van art. 3 lid 1 van de Wob. Nu de Dienst onder de Koningin ressorteert en taken verricht ter ondersteuning van de Koningin en andere leden van het Koninklijk Huis, is de Dienst naar het oordeel van de Afdeling geen afgescheiden onderdeel binnen de rechtspersoon Staat der Nederlanden met een eigen taak binnen die rechtspersoon. Derhalve is de Dienst Koninklijk Huis geen orgaan als bedoeld in art. 1:1 lid 1 aanhef en onder a Awb. De taken die de Dienst Koninklijk Huis ten behoeve van de Koningin en andere leden van het Koninklijk Huis verricht, waaronder het declareren van kosten, maken voorts niet dat de Dienst met openbaar gezag is bekleed in de zin van art. 1:1 lid 1 aanhef en onder b Awb. De Dienst Koninklijk Huis is dan ook geen bestuursorgaan in de zin van de Awb.

ABRvS 16 november 2011, AB 2012, 60 (m.nt. Jak), «JB» 2012/23 (m.nt. Overkleeft-Verburg) ECLI:NL:RVS:2011:BU4568;

de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Centraal Veterinair Instituut (CVI) geen bestuursorgaan is als bedoeld in art. 1a lid 1 aanhef en onder a en b van de Wob. ID-Lelystad was evenmin zo’n bestuursorgaan. De vraag is daarom of ID-Lelystad dan wel het CVI valt onder art. 1a lid 1 aanhef en onder c van die wet. De rechtbank heeft bij het beantwoorden van die vraag terecht aansluiting gezocht bij art. 3 lid 1 van de Wob en de vraag beantwoord of het onderdeel van ID-Lelystad belast met onderzoek naar mond- en klauwzeer een onder verantwoordelijkheid van destijds de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij werkzame instelling, dienst of bedrijf was dan wel het CVI een onder verantwoordelijkheid van de staatssecretaris werkzame instelling, dienst of bedrijf is. Gelet op hetgeen is komen vast te staan omtrent de destijds tussen stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek respectievelijk ID-Lelystad en het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bestaande verhoudingen, komt de Afdeling thans tot een ander oordeel dan in ABRvS 26 november 2003, AB 2004, 227 (m.nt. Peters), ECLI:NL:RVS:2003:AN8807, en ABRvS 1 september 2004, AB 2004, 377 (m.nt. Stolk), ECLI:NL:RVS:2004:AQ8749. De rechtbank heeft terecht overwogen dat destijds de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor zover het betreft de wettelijke en dienstverlenende taken op het gebied van mond- en klauwzeer overwegende invloed uitoefende op ID-Lelystad en de staatssecretaris in zoverre overwegende invloed uitoefent op diens rechtsopvolger het CVI.

ABRvS 6 juni 2007, AB 2008, 143 (m.nt. Peters), «JB» 2007/145, ECLI:NL:RVS:2007:BA6497;

de uit artikel 42 Grondwet voortvloeiende constitutionele onschendbaarheid van de Koningin staat eraan in de weg dat de Koningin verantwoording aflegt. Gelet hierop, dient naar het oordeel van de Afdeling te worden geoordeeld dat de Koningin geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1 Awb, noch in de zin van artikel 1a van de Wob.

ABRvS 13 juli 2005, Gst. 2005, 138 (m.nt. Kooper), ECLI:NL:RVS:2005:AT9283;

de documenten waarom werd verzocht berusten bij de Erasmus Universiteit, zijnde een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1a lid 2 (oud) van de Wob. Derhalve is er geen grond voor het oordeel dat de gespreksverslagen bij de commissie, en daarmee, op grond van artikel 6 van het besluit, bij de minister behoorden te berusten. Verzoeken om openbaarmaking kunnen derhalve worden gericht tot deze openbare universiteit.

ABRvS 19 maart 2003, AB 2003, 301 (m.nt. Peters), «JB» 2003/109, ECLI:NL:RVS:2003:AF6023;

verzoek om inzage in raadkamerverslagen van de commissie voor advies voor de bezwaar- en beroepschriften. De ABRvS stelt vast dat de gevraagde stukken vallen onder de verantwoordelijkheid van de commissie. De gemeente is ingevolge artikel 2:11 BW een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon. Voor de vraag of de commissie kan worden beschouwd als een orgaan daarvan, is de aanwezigheid van een publiekrechtelijke grondslag bepalend. De commissie is met de vaststelling van de verordening ingesteld en met bevoegdheden omkleed en is een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 lid 1, onder a, Awb en eveneens een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1a van de Wob. Het college van B&W had het verzoek om openbaarmaking aan de commissie behoren door te zenden.

ABRvS 26 februari 2001, AB 2002, 3 (m.nt. Zijlstra), ECLI:NL:RVS:2001:AN6832;

ook (besturen van) academische ziekenhuizen van de openbare universiteiten vallen onder de Wob. Op grond van artikel 1.13 lid 2 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs hebben deze ziekenhuizen de status van publiekrechtelijke rechtspersoon, zodat de besturen hiervan als bestuursorgaan gelden. Tot 30 juni 2003 was dit niet het geval, nu de academische ziekenhuizen niet in artikel 2 Besluit WNo en Wob waren vermeld.

ABRvS 15 februari 2001, AB 2002, 2 (m.nt. Zijlstra), ECLI:NL:RVS:2001:AB0268;

het hoofd van het ressortsparket te ’s-Hertogenbosch is aan te merken als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1a lid 1, aanhef en onder c, van de Wob. Dit betekent niet dat de minister van Justitie niet bevoegd is te beslissen op een Wob-verzoek. Zie hierover ook ABRvS 11 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1061.

ABRvS 3 oktober 1996, AB 1996, 474 (m.nt. Brenninkmeijer), «JB» 1996/231 (m.nt. R.J.G.H. S.), ECLI:NL:RVS:1996:AA6767 (Luchthaven Schiphol N.V.);

Luchthaven Schiphol N.V. is een privaatrechtelijke rechtspersoon en daarom geen krachtens het publiekrecht ingestelde rechtspersoon in de zin van artikel 1:1 lid 1, onder a, Awb. Schiphol N.V. oefent ten aanzien van de vaststelling van de tarieven ook geen specifieke bestuursbevoegdheden uit, doch privaatrechtelijke, zodat Schiphol ook geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1 lid 1, onder b. De Wob is dan ook niet van toepassing.

Rb. Amsterdam 4 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:3969;

informatie omtrent de punctualiteit (vertrek- en aankomsttijden) van de treinen van NS in de periode van 2009 tot heden berust niet bij de staatssecretaris van IenM en hij heeft daar dan ook geen toegang toe. De rechtbank is van oordeel dat ProRail grotendeels financieel afhankelijk is van de staatssecretaris. Verder beschikt de staatssecretaris over verschillende vormen van sturing en toezicht op ProRail, die zijn uitgewerkt in de Beheerconcessie. Via het aandeelhouderschap van de Staat, heeft de staatssecretaris verder belangrijke sturings- en toezichtbevoegdheden, die hij ook daadwerkelijk benut. De rechtbank is van oordeel dat genoemde omstandigheden ieder op zichzelf beschouwd onvoldoende zijn om te kunnen spreken van overwegende overheidsinvloed. Het samenstel van deze omstandigheden leidt de rechtbank echter tot de conclusie dat in dit geval sprake is van overwegende overheidsinvloed voor zover het de publieke taakvoering door ProRail betreft met betrekking tot de taken als spoorbeheerder en verkeersleider, met – onder meer – als kernprestatie de kwaliteit van de informatievoorziening. De rechtbank concludeert dat ProRail in ieder geval voor wat betreft de hier relevante publieke taken als een onder verantwoordelijkheid van de staatssecretaris werkzaam bedrijf moet worden aangemerkt en dat de daarmee samenhangende informatie die zich bij ProRail bevindt daarom onder de reikwijdte van artikel 3 van de Wob valt. De staatssecretaris was dan ook gehouden de door RTL gevraagde informatie bij ProRail op te vragen en vervolgens inhoudelijk te toetsen of die informatie openbaar gemaakt kon worden op grond van de Wob. Nu de staatssecretaris dit heeft nagelaten, is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd en komt het daarom voor vernietiging in aanmerking.

Rb. Arnhem 22 september 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ8347;

de Openbaar Vervoer Ambassadeur is geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1 Awb. Evenmin is hij een onder verantwoordelijkheid van de minister werkzame instelling, dienst of bedrijf als bedoeld in artikel 1a lid 1, aanhef en onder c, van de Wob. De Wob mist toepassing.

Rb. Leeuwarden 18 december 2000, «JB» 2001/60 (m.nt. F.A.M.S.), ECLI:NL:RBLEE:2000:AA8916;

anders dan de in artikel 1:1 lid 2, onder g, Awb genoemde leden van het Openbaar Ministerie is de officier van justitie niet uitgezonderd als bestuursorgaan. Blijkens de wetsgeschiedenis van de Awb en de uitspraak van de ABRvS van 3 oktober 1996, AB 1996, 474 (Luchthaven Schiphol N.V.), dient onder ‘bestuursorgaan’ in artikel 1a lid 1 van de Wob hetzelfde te worden verstaan als daaronder in de Awb wordt begrepen. De Wob is mitsdien van toepassing op de officier van justitie als bestuursorgaan, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van verweerder.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Wet openbaarheid van bestuur artikel 1a.

F: Literatuurverwijzing

  • Daalder, E.J., Handboek openbaarheid van bestuur, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2011.
  • Maas-Cooymans, M.G.J. en C.N. van der Sluis, ‘Wet openbaarheid van bestuur in de praktijk’, Gst. 2010, 24.