Naar de inhoud

Commentaar op Wet wapens en munitie art. 45, 49, 50, 51 en 52 (Strafrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 09-06-2017 door mr. L.M. Cancedda-Wiegerink

Artikel 45 Tekst van de hele regeling

1.

Met het toezicht op de naleving van het bij en krachtens deze wet bepaalde zijn belast:

  1. 1e.

    de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren;

  2. 2e.

    de bij of krachtens artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aangewezen buitengewone opsporingsambtenaren;

  3. 3e.

    de bij besluit van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, aangewezen ambtenaren van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

2.

Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel 2, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

3.

De toezichthouder beschikt slechts over de in artikel 5:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde bevoegdheid voorzover het betreft het openen van verpakkingen in het kader van het onderzoek van ladingen.

4.

De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheid, genoemd in artikel 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 49 Tekst van de hele regeling

De opsporingsambtenaren kunnen te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeking doen.

Artikel 50 Tekst van de hele regeling

1.

De opsporingsambtenaren zijn bevoegd te vorderen dat de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, wordt geopend, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:

  1. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;

  2. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;

  3. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.

2.

De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend tegen bepaalde personen, indien daartoe jegens hen aanleiding bestaat. De officier van justitie kan gelasten dat deze bevoegdheid tegenover een ieder kan worden uitgeoefend.

3.

In een veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b, eerste lid, of 174b, eerste lid, van de Gemeentewet, kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om verpakkingen van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid om de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.

4.

Indien geen medewerking wordt verleend, kunnen de opsporingsambtenaren, op kosten en risico van de houder van de goederen, in het nodige voorzien.

5.

Het bevel, bedoeld in het derde lid, wordt schriftelijk gegeven, tenzij dit omwille van de spoed niet mogelijk is. In dat geval wordt het bevel zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.

Artikel 51 Tekst van de hele regeling

1.

De opsporingsambtenaren zijn bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:

  1. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;

  2. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;

  3. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.

2.

De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend ten aanzien van bepaalde vervoermiddelen, indien daartoe jegens deze aanleiding bestaat. De officier van justitie kan gelasten dat deze bevoegdheid tegenover elk vervoermiddel kan worden uitgeoefend.

3.

In een veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b, eerste lid, of 174b, eerste lid, van de Gemeentewet, kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om vervoermiddelen te onderzoeken op wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid vervoermiddelen te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.

4.

De opsporingsambtenaren kunnen van de bestuurders van voertuigen en van de schippers van vaartuigen daartoe vorderen dat deze de vervoermiddelen tot stilstand brengen, deze vervoermiddelen naar een door hen aangewezen plaats overbrengen en overeenkomstig hun aanwijzingen terzake medewerking verlenen.

5.

Het bevel, bedoeld in het derde lid, wordt schriftelijk gegeven, tenzij dit omwille van de spoed niet mogelijk is. In dat geval wordt het bevel zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.

Artikel 52 Tekst van de hele regeling

1.

De opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.

2.

De opsporingsambtenaren zijn bevoegd personen aan hun kleding te onderzoeken indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:

  1. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;

  2. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;

  3. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.

3.

In een veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b, eerste lid, of 174b, eerste lid, van de Gemeentewet, kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om hem aan zijn kleding te onderzoeken op de aanwezigheid van wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid om een ieder aan zijn kleding te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.

4.

Het bevel, bedoeld in het derde lid, wordt schriftelijk gegeven, tenzij dit omwille van de spoed niet mogelijk is. In dat geval wordt het bevel zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.

5.

De opsporingsambtenaren alsmede andere daartoe door Onze Minister aangewezen personen zijn bevoegd een persoon die zich bevindt op een bij regeling van Onze Minister aangewezen luchthaven, te allen tijde aan zijn kleding en de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, alsmede diens vervoermiddel, te onderzoeken.

6.

Onze Minister wijst een luchthaven met toepassing van het vijfde lid slechts aan indien dat naar zijn oordeel met het oog op de veiligheid nodig is.

A: Inleiding

Wat betreft wetsgeschiedenis en jurisprudentie tot heden bijgewerkt.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 45, Artikel 49, Artikel 50, Artikel 51, Artikel 52.

C: Kernproblematiek

C.1: Toezicht op de naleving

Paragraaf 11 WWM ziet op het toezicht op de naleving van de WWM c.a. Hieronder wordt verstaan ‘de werkzaamheden die door of namens een bestuursorgaan worden verricht om na te gaan of voorschriften worden nageleefd’ (onderdeel A2.2 van de Circulaire wapens en munitie 2016). Daarbij kan worden gedacht aan de regelmatige controle van schietverenigingen door medewerkers van de korpschef. Met het toezicht op de naleving van de WWM zijn belast de ambtenaren bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 3 van artikel 45 lid 1 WWM. In onderdeel B.9 van de Circulaire wapens en munitie 2016 worden aanwijzingen gegeven voor de uitoefening van het toezicht.

C.2: Bevoegdheden

Naast paragraaf 11 van de WWM is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing op het toezicht op de naleving van de WWM. Titel 5.2 van de Awb bevat algemene bepalingen inzake de bevoegdheden van toezichthouders. Zo is een toezichthouder op grond van artikel 5:16 Awb bevoegd inlichtingen te vorderen en kunnen zij ingevolge artikel 5:18 Awb zaken onderzoeken en daarvan monsters nemen.

Artikel 45 leden 3 en 5 Wwm brengen een beperking aan in de toezichtsbevoegdheden op grond van de Awb. Zo mag de toezichthouder slechts in het kader van een onderzoek aan een lading verpakkingen openen.

C.3: Opsporing

De begrippen toezicht op de naleving en opsporing mogen niet met elkaar worden verward. Toezicht is gericht op het controleren van de naleving van voorschriften zonder dat sprake hoeft te zijn van een (vermoedelijke) overtreding van een wettelijk voorschrift. Opsporingsbevoegdheden mogen daarentegen pas worden verricht indien er een redelijk vermoeden bestaat dat een strafbaar feit is gepleegd. Er is kortom een verschil tussen de taakuitoefening van toezichthouders en van opsporingsambtenaren, en daarmee tussen toezichts- en opsporingsbevoegdheden. Met de inwerkingtreding van de zogenoemde derde tranche van de Awb is een duidelijk onderscheid aangebracht tussen toezicht op de naleving en opsporing. De aanvullende opsporingsbevoegdheden opgenomen in artikel 49 tot en met 52 WWM kwamen tot voor kort alleen de bij of krachtens artikel 141 Wetboek van Strafvordering (Sv) aangewezen ambtenaren toe, namelijk ambtenaren van politie, officieren van justitie, opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten en daartoe aangewezen militairen van de Koninklijke marechaussee.

Bij wet van 19 juni 2013 tot wijziging van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie in verband met de verruiming van de kring van ambtenaren, belast met de opsporing van de in deze wetten strafbaar gestelde feiten, alsmede van enkele andere wettelijke voorschriften van strafvorderlijke aard ( Stb. 2013, 225) is erin voorzien dat de desbetreffende opsporingsbevoegdheden aan alle (categorieën) bijzondere opsporingsambtenaren – boa’s – kunnen worden toegekend. Daarmee is de beperking tot bij of krachtens artikel 141 Sv aangewezen ambtenaren losgelaten. De toekenning van de bevoegdheden aan boa’s vindt niet plaats ingevolge de WWM, maar op basis van artikel 142 lid 1 aanhef en onder a of b Sv. In dat kader geldt het noodzaakcriterium van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar: de opsporingsbevoegdheid wordt verleend indien die noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie van de desbetreffende persoon of de dienst waarbij hij werkzaam is, en een beroep op de politie voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden bezwaarlijk, niet mogelijk of niet wenselijk is.1

D: Jurisprudentie uitgebreid

Bij dit artikel is nog geen belangrijke jurisprudentie aanwezig.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Wet wapens en munitie artikel 45; artikel 49; artikel 50; artikel 51; artikel 52.

F: Literatuurverwijzing

Bij dit artikel is nog geen belangrijke literatuur aanwezig.