D.1: (Functioneel) plegen
HR 24 mei 2005, NJ 2005, 454 (m.nt. Asser), JOL 2003, 448, RvdW 2003, 149,
ECLI:NL:HR:2003:AF8273;
het feit dat verdachte de eigenares van het schip was waaruit olie is gelekt, is onvoldoende om haar als dader aan te merken, nu het hof bijvoorbeeld niets heeft vastgesteld omtrent haar rechtsverhouding tot de schipper en de bemanning daarvan alsmede omtrent de vraag in het kader van wiens bedrijfsvoering en ten behoeve van wie de exploitatie van het schip plaatsvond.
HR 29 mei 1990, NJ 1991, 217 (m.nt. Sch), ECLI:NL:HR:1990:ZC8539;
een arts pleegde moord op een vrucht als bedoeld in artikel 82a Sr, voornamelijk door middel van het handelen van andere (assistent-)artsen en verpleegkundigen.
D.2: Doen plegen
HR 11 september 1990, NJ 1991, 276, ECLI:NL:HR:1990:AC2115;
man zorgt er opzettelijk voor dat zijn vrouw onjuiste aangifte doet ex artikel 68 AWR. Aldus is sprake van doen plegen van opzettelijk onjuist aangifte doen, ondanks dat het niet-opzettelijk doen van onjuiste aangifte ook strafbaar is.
HR 18 oktober 1960, NJ 1961, 415 (m.nt. Pompe), ECLI:NL:HR:1960:BH0984 (Duivenbloed);
omstanders ten onrechte doen geloven dat er iemand wordt neergeschoten en gegijzeld, levert in casu doen plegen van valse aangifte op, ook zonder persoonlijke relatie tussen doen pleger en uitvoerder.
D.3: Medeplegen
HR 2 december 2014,
NbSr 2015/24: standaardarrest;
HR 24 maart 2015,
NbSr 2015/99,
100 en
101;
medeplegen en ‘in vereniging’;
HR 3 juni 2014, NJB 2014, 1239,
ECLI:NL:HR:2014:1307;
het achterblijven en besturen van de vluchtauto levert niet zonder meer medeplegen op;
HR 10 april 2012, NJ 2012, 265, RvdW 2012, 628,
ECLI:NL:HR:2012:BV5575;
niet is vereist dat de medeplegers eenzelfde rol vervullen of dezelfde soort gedragingen verrichten bij de uitvoering van het delict;
HR 22 november 2011, NJB 2011, 2269, RvdW 2011, 1487,
ECLI:NL:HR:2011:BR2355;
het niet distantiëren nadat voornemen medeverdachte het slachtoffer te doden bekend was, het niet tegenhouden van de medeverdachte terwijl daar gelegenheid voor was en door met lijfelijke aanwezigheid een bedreigende situatie creëren voor het slachtoffer, is in casu voldoende voor medeplegen van moord;
HR 24 mei 2011, NJ 2011, 481 (m.nt. N. Keijzer),
NbSr 2011/193, RvdW 2011, 691,
ECLI:NL:HR:2011:BP6581 (soortgelijk is HR 23 maart 2010, NJ 2010, 196 (m.nt. P.A.M. Mevis),
ECLI:NL:HR:2010:BL1689);
dat verdachte als eigenaar van een growshop verantwoordelijk was voor hetgeen zich in zijn zaak afspeelde en dat hij zeggenschap had over zijn medewerkers, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat sprake was van medeplegen van de verkoop van hennepplanten in die growshop.
HR 22 december 2009, NJ 2010, 193 (m.nt. Mevis), NJB 2010, 129, RvdW 2010, 73,
ECLI:NL:HR:2009:BK3356;
het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, alsmede het louter instemmen met die vernieling, zijn ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende voor het aannemen van een bewuste en nauwe samenwerking.
HR 18 maart 2008, NJ 2008, 209, JOL 2008, 207, RvdW 2008, 402,
ECLI:NL:HR:2008:BC6157 (Stoeptegel);
geen sprake van medeplegen nu verdachte weliswaar wist wat er ging gebeuren en zich niet gedistantieerd heeft, maar geen uitvoeringshandelingen heeft verricht en niet is vast komen te staan dat hij met het gooien van de stoeptegel instemde.
HR 8 mei 2001, NJ 2001, 480,
ECLI:NL:HR:2001:AB1472 (Bacchus);
strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het uiteindelijke handelen van zijn broer, omdat verdachte voorwaardelijk opzet had op het gebruik van het vuurwapen en de levensberoving van de slachtoffers. Zijn broer was samen met onder meer verdachte eerder die avond al gewelddadig geweest en had het wapen vlak daarvoor van verdachte afgenomen, zij wilden kosten wat kost de discotheek binnen en verdachte heeft zich niet gedistantieerd van dat eerdere geweld, waar dat wel had gekund.
HR 17 november 1981, NJ 1983, 84 (m.nt. Van Veen), ECLI:NL:HR:1981:AC7387 (Containerdiefstal) en HR 15 april 1986, NJ 1986, 740, ECLI:NL:HR:1986:AC4107 (Moord op afstand);
lijfelijke aanwezigheid bij de uitvoering van het strafbare feit is niet vereist om van medeplegen te kunnen spreken.
D.4: Uitlokken
HR 29 april 1997, NJ 1997, 654, ECLI:NL:HR:1997:ZD0148;
voorwaardelijk opzet bij de uitlokker is voldoende. Dat opzet is ook aanwezig als hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de uitgelokten een ander apparaat zouden stelen dan zijn bedoeling was.
HR 2 maart 1982, NJ 1982, 492, ECLI:NL:HR:1982:AB7914;
ook als de uitgelokte het strafbare feit begaat met een ander, kan sprake zijn van het uitlokken van medeplegen van dat feit. Niet vereist is dat het opzet van de uitlokker daarop gericht is. Als deze het strafbare feit maar heeft uitgelokt.