Naar de inhoud

De beginselen nemo auditur en fraus omnia corrumpit in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie

I. Inleiding

1. Deze bijdrage is gewijd aan twee beginselen die niet kunnen worden aangemerkt als algemene beginselen van Unierecht, maar die al wel een aantal malen hun opwachting hebben gemaakt in de rechtspraak van (thans) het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).1 Het betreft twee beginselen die kunnen bogen op een eeuwenoude traditie in Europa en die plegen te worden weergegeven met de adagia nemo auditur suam turpitudinem allegans en fraus omnia corrumpit.

2. Het ene beginsel, dat verder kortweg ook het nemo auditur-beginsel zal worden genoemd, houdt naar de letter in dat niemand bij de rechter gehoor vindt indien hij een beroep moet doen op zijn eigen onbetamelijkheid. Spreuken die vaak in één adem met dit beginsel worden genoemd - al kunnen zij inhoudelijk van elkaar worden onderscheiden - zijn in pari delicto potior est condicio defendentis (in geval van gelijke onbetamelijkheid is de positie van de gedaagde sterker) en ex turpi causa actio non oritur (uit een onbetamelijke oorzaak ontstaat geen vordering). In veel Europese rechtsstelsels doet het nemo auditur-beginsel dienst als grond voor afwijzing van een vordering of als verweer dan wel juist als grond voor de verwerping daarvan, en is zijn rol niet beperkt tot het privaatrecht. Ofschoon het Nederlandse recht het nemo auditur-beginsel niet als algemeen geldend beginsel heeft omarmd, kunnen verschillende privaatrechtelijke regels worden beschouwd als een toepassing daarvan. Te denken valt aan art. 4:3 BW met betrekking tot onwaardige erfgenamen. Ook wordt wel gewezen op art. 6:211 lid 1 BW op grond waarvan redelijkheid en billijkheid in de…