De betekenis van het begrip 'beschikken' in art. 1:438 lid 2 BW betreffende het meerderjarigenbewind
1. Inleiding
Art. 1:438 lid 1 BW bepaalt dat het beheer ten aanzien van goederen die onder een meerderjarigenbewind staan, niet toekomt aan de rechthebbende2 maar aan de bewindvoerder. In het tweede lid leest men vervolgens:
‘Tijdens het bewind kan de rechthebbende slechts met medewerking van de bewindvoerder of, indien deze weigerachtig is, met machtiging van de kantonrechter over de onder het bewind staande goederen beschikken.’
Wat betreft de betekenis van de in het eerste lid gebruikte term beheer kan men aansluiten bij het bepaalde in art. 3:170 lid 2 BW. Het gaat hier om alle handelingen die voor de normale exploitatie van de onder bewind gestelde goederen dienstig kunnen zijn. Het in het tweede lid gebezigde begrip beschikken kan twee betekenissen hebben. In de eerste plaats kan men het beschouwen als een begrip dat tegenover het begrip beheer staat; er wordt dan mee gedoeld op het verrichten van al die handelingen die geen beheershandelingen zijn. In de tweede plaats kan beschikken de technische betekenis hebben van ‘vervreemden’ of ‘met enig recht bezwaren’.3 In de literatuur wordt algemeen aangenomen dat deze laatste betekenis de betekenis is die aan het begrip ‘beschikken’ in art. 1:438 lid 2 BW toekomt.4 Hieronder (in § 2) wordt kort uiteengezet dat er goede - vooral aan de parlementaire geschiedenis te ontlenen - argumenten zijn voor deze heersende leer. In § 3 wordt vervolgens aandacht besteed aan de nadelige gevolgen die de gangbare invulling van het begrip ‘beschikken’ kan hebben voor de bescherming van degene wiens goederen onder meerderjarigenbewind zijn gesteld. In § …