Naar de inhoud

De bevrijdende verjaring van de revindicatie tegen een houder ingesteld

1 Inleiding

Sinds de invoering van het nieuw BW bestaat er enige onduidelijkheid over de bevrijdende verjaring van de revindicatie. Verschillende auteurs wezen er op dat het onder het nieuwe recht mogelijk is dat de eigenaar afgifte van zijn zaak eist door de revindicatie in te stellen tegen zijn eigen houder. Omdat nu de bevrijdende verjaring van de revindicatie al begint te lopen vanaf het ogenblik dat de eigenaar afgifte had kunnen vorderen, dreigt er met name in gevallen waarin een eigenaar een zaak voor onbepaalde tijd uitleent een merkwaardige toestand te ontstaan. Polak wees er in twee bijdrages aan de nieuwsbrief Nieuw BW dan ook op dat degene die een boek uitleent om het pas nadat de termijn van de bevrijdende verjaring is verstreken terug te vragen de lener niet tot afgifte kan dwingen.1 Zijn revindicatie is immers verjaard. Hoe nu komt men tot de opvatting dat de eigenaar tegen zijn eigen houder de revindicatie in kan stellen?

2 De bevrijdende verjaring van de revindicatie tegen een houder

‘Een eigenaar van een zaak is bevoegd haar van een ieder die haar zonder recht houdt, op te eisen’, zo luidt art. 5:2 dat de revindicatie bespreekt. Dat de eigenaar zijn zaak ook onder zijn eigen houder kan revindiceren lijkt, te volgen uit de Memorie van Antwoord bij art. 3:314, dat de bevrijdende verjaring van de rechtsvordering tot opheffing van een onrechtmatige toestand regelt. Daar is het volgende te lezen:

‘Het kan zijn dat de toestand onrechtmatig is wegens strijd met eens anders subjectief recht. Gaat het om een eigendomsrecht, dan kan de onrechtmatige toestand een inbreuk van beperkte aard daarop…