De uitsluitingsclausule en de legitieme portie (2006.08.2226)
In de eerste plaats stellen de auteurs vast dat de uitsluitingsclausule een verkrijging niet inferieur maakt. De uitsluitingsclausule is immers niet in de limitatieve lijst van de inferieure makingen in art. 4:72 e.v. opgenomen. De tweede vraag die door de auteurs aan de orde wordt gesteld is de kwestie of een uitsluitingsclausule ook verbonden kan worden aan de legitimaire geldvordering van het nieuwe erfrecht.
Boek 4 zwijgt over deze kwestie terwijl art. 1:94 niet in de weg lijkt te staan. De auteurs kiezen voor een – naar eigen zeggen – opportunistisch antwoord. Zij ontzeggen de uitsluitingsclausule in dat geval dwingende werking: de clausule werkt wel, maar kan door de echtgenoten bij wijziging huwelijkse voorwaarden opzij worden gezet. Met betrekking tot de quasi-legaten van art.4:126 lid 2 (zoals het verblijvingsbeding) komen de auteurs tot de conclusie dat dergelijke rechtshandelingen geen makingen of giften of daarmee gelijk te stellen rechtshandelingen zijn waaraan de uitsluitingsclausule kan worden verbonden.
Ten slotte wordt stilgestaan bij de redactie van de uitsluitingsclausule. Als de uitsluiting slechts gekoppeld wordt aan hetgeen door een erfgenaam of legataris wordt verkregen zal de uitsluiting geen betrekking hebben op de legitieme portie en evenmin op hetgeen van een erfgenaam wordt verkregen. Ook de formule: ” Al hetgeen uit de nalatenschap wordt verkregen... ” kent een bezwaar: hetgeen door de legitimaris wordt ingekort op giften valt dan niet onder de uitsluiting, omdat er geen sprake is van een schuld van de nalatenschap maar van een schuld van de begiftigde (art.4:79 sub b). Voorkeur verdient als volgt te formuleren: “ Al hetgeen krachtens erfrecht wordt
verkregen ... enz. ”
W.D. Kolkman en L.C.A. VerstappenWPNR 2006/6651, blz. 54
Wetgeving | |
---|---|
Jurisprudentie | |
Officiële publicaties | |
Europese regelgeving | |
Soort nieuws | Literatuur |
Publicatiedatum | 07-05-2009 |
Nummer | 2006/0056 |