De woning en art. 10 Successiewet 1956
1. Inleiding
Eind 2011 heeft de staatssecretaris tweemaal Kamervragen2 beantwoord over de toepassing van art. 10 Successiewet 1956 (hierna: ‘art. 10’). De antwoorden zijn van groot belang voor de notariële en fiscale rechtspraktijk. Ook heeft de staatssecretaris met betrekking tot art. 10 een en ander vastgelegd in een besluit van 4 april 2012.3 Dit artikel gaat in op de visie van de staatssecretaris die blijkt uit de door hem gegeven antwoorden en het uitgevaardigde besluit met betrekking tot de woning en art. 10. Ook beschrijft dit artikel de gevolgen voor de praktijk.
Eerst wordt stilgestaan bij de achtergrond van art. 10. Vervolgens wordt bij de behandeling van de problematiek een onderverdeling gemaakt naar:
Afstand vruchtgebruik;
Jaarlijkse vergoeding; en
Overgangsrecht.
2. Achtergrond
Art. 10 is een fictiebepaling met als hoofddoel te voorkomen dat door een omzetting van volle eigendom in een genotsrecht uitholling van de belastbare nalatenschap plaatsvindt. Het standaardvoorbeeld is de verkoop van de woning door ouders aan kinderen onder voorbehoud van het levenslange vruchtgebruik van die woning. Met de invoering van de wijzigingen in de Successiewet 19565 per 1 januari 2010 is art. 10 uitgebreid. Door de wetswijziging zijn meer situaties onder de werking van art. 10 gebracht. Een voorbeeld hiervan is de gesplitste aankoop van de bloot eigendom en het vruchtgebruik van een woning. Op grond van de wetswijzigingen vallen ook de situaties die zijn ontstaan vóór 1 januari 2010 bij overlijden van een vruchtgebruiker na 1 januari 2010 onder de werking van art. 10.
Tegelijk met de invoering van de wetswijzigingen werd de resolutie van 30 november 19646 ingetrokken…