Defungeringsrechten zijn in het jaar van uittreden belast
Samenvatting
Een dochtervennootschap van belanghebbende maakt deel uit van een maatschap. Deze dochtervennootschap en belanghebbende zijn gevoegd in een fiscale eenheid als bedoeld in art. 15 Wet VPB 1969. Per 1 januari 2009 heeft voornoemde maatschap een nieuw systeem van goodwillbepaling en -afrekening vastgesteld, het zogenoemde ingroeimodel. Over de fiscale gevolgen hiervan is met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst (vso) gesloten. Daarin is onder andere opgenomen dat de defungeringsrechten inclusief oprenting op het moment van defungeren zullen worden belast. Op 31 december 2011 is de dochtervennootschap uit de maatschap getreden. Belanghebbende heeft in haar aangifte VPB 2011 geen opbrengst uit defungeringsrechten vermeld. De inspecteur corrigeert de aangifte en legt eveneens een vergrijpboete op. Tussen partijen is in geschil of de defungeringsrechten in 2011 ofwel in 2014 moeten worden belast. Rechtbank Gelderland komt onder verwijzing naar HR 7 juni 1961, nr. 14.564, ECLI:NL:HR:1961:AX8246, HR 11 maart 1981, nr. 20.196, ECLI:NL:HR:1981:AW9655 en HR 24 mei 1967, nr. 15.684, ECLI:NL:HR:1967:AX6126 tot het oordeel dat belanghebbende op grond van goed koopmansgebruik de opbrengst uit de defungeringsrechten in 2011 had moeten verantwoorden. Op 31 december 2011 is belanghebbende gedefungeerd en heeft haar belang overgedragen aan de maatschap. Waarvoor op dat moment een tegenprestatie is ontvangen in de vorm van een rentedragende vordering. De rechtbank ziet in de vso geen aanleiding om hier vanaf te wijken. In een van de voorwaarden staat duidelijk omschreven dat bij defungeren de rechten in de winst worden opgenomen…