Naar de inhoud

Doorschuiffaciliteit art. 3.64 Wet IB kan niet worden gebruikt bij gedeeltelijke staking

Samenvatting

Belanghebbende hield zich bezig met een pluimveebedrijf, activiteiten met paarden, en akkerbouwactiviteiten. Belanghebbende wil de verkoopopbrengst investeren in de paardenactiviteiten. Belanghebbende heeft in 2012 zijn pluimveebedrijf en pluimveerechten verkocht. Belanghebbende heeft van de boekwinst een herinvesteringsreserve gevormd. In geschil is of dat mogelijk is. De rechtbank oordeelt dat herinvestering van de opbrengst slechts mogelijk is binnen dezelfde objectieve onderneming. De rechtbank oordeelt vervolgens dat de paardenactiviteiten te veel verschillen van het pluimveebedrijf, zodat van één onderneming geen sprake kan zijn. Om die reden kan geen herinvesteringsreserve worden gevormd. De vraag is dan of de doorschuiffaciliteit van art. 3.64 Wet IB 2001 kan worden gebruikt (herinvestering in een andere onderneming). Er is echter naar het oordeel van de rechtbank sprake van een gedeeltelijke staking, aangezien het akkerbouwbedrijf is blijven bestaan. De rechtbank overweegt dat de wetgever er kennelijk voor gekozen heeft om de doorschuiffaciliteit alleen te laten plaatsvinden bij gehele staking. De rechtbank vindt in de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten om van een ander oordeel uit te gaan.

(Beroep ongegrond.)

Commentaar

Bij staking van een onderneming kan een ondernemer (volgens art. 3.64 Wet IB 2001) de winst doorschuiven naar een andere onderneming. Bij vervreemding van een bedrijfsmiddel kan een ondernemer (volgens art. 3.54 Wet IB 2001) de boekwinst herinvesteren in een nieuw bedrijfsmiddel. Over de vraag wanneer sprake is van staking van de onderneming of vervreemding van een bedrijfsmiddel binnen een (objectieve) onderneming is veel rechtspraak verschenen, waarvan dit weer een voorbeeld is.

Belanghebbende, voor 75% arbeidsongeschikt, had een pluimveebedrijf, een paardentak en een…