Naar de inhoud

Dubbele verliesverrekening in de liquidatieverliesregeling

Over de liquidatieverliesregeling is relatief weinig rechtspraak. Dit kan erop duiden dat belastingplichtigen en de Belastingdienst in de praktijk wel raad weten met de toepassing van het artikel. Een andere verklaring is dat potentiële claims uiteindelijk niet worden doorgezet omdat de uitkomst te onzeker is. Die onzekerheid kan bijvoorbeeld zitten in de toepassing van de tussenhoudsterregeling (leden 4 en 5), die in grammaticale zin niet in duidelijkheid uitblinkt.2 Ook de eisen die het artikel stelt aan de aftrek van een liquidatieverlies kunnen een rol spelen. Zo bevat het negende lid, aanhef en letter c, bijvoorbeeld een verzwaarde bewijslast voor de omvang van het liquidatieverlies. Een andere eis – eveneens onderworpen aan een verzwaarde bewijslast – is neergelegd in het negende lid, aanhef en letter c. Die bepaling voorkomt de aftrek van een liquidatieverlies indien de belastingplichtige of de eventuele voortzetter van de onderneming van de deelneming recht heeft op enigerlei tegemoetkoming ter zake van verliezen die bij de deelneming onverrekend zijn gebleven.

Specifiek ten aanzien van deze laatste bepaling komt de vraag op of zij ook ziet op de veelvoorkomende situatie dat de deelneming in de jaren voorafgaande aan haar liquidatie verliezen heeft verrekend met winsten van groepsmaatschappijen. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat de deelneming in het verleden onderdeel is geweest van een fiscale eenheid of een buitenlands group relief regime heeft toegepast. Naar mijn mening is dat niet het geval en is het toepassingsbereik van deze bepaling beperkt tot enkele specifieke gevallen. Ik licht dat hieronder toe aan de hand van de tekst van de bepaling, doel en strekking, wetsgeschiedenis en het systeem van art. 13d Wet VPB 1969.

Regime tot 1990…