Een drag along: statutair, contractueel of een combinatie via de 'drietrapsregeling' op grond van art. 2:192 BW? (I)
Inleiding
Een meerderheidsaandeelhouder1 die zijn aandelen wenst over te dragen zal doorgaans de hoogste prijs kunnen krijgen indien een 100% aandelenbelang kan worden aangeboden. Hierdoor is het voor hem van belang om de minderheidsaandeelhouder te kunnen verplichten de aandelen mee te leveren op het moment dat hij zijn belang wenst over te dragen. Om dit te bewerkstelligen kan een drag along-regeling (in het Nederlands ook wel meesleepregeling genoemd) worden overeengekomen.2 Een drag along houdt in dat de minderheidsaandeelhouder de verplichting heeft zijn aandelen aan te bieden aan een derde wanneer de meerderheidsaandeelhouder zijn aandelen aan deze partij wenst over te dragen, tegen (veelal) dezelfde prijs en overige voorwaarden. Tot de invoering van Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht3 (hierna: Wet Flex-bv) was de literatuur verdeeld over de vraag of een drag along als statutaire verplichting kon worden opgenomen, waarbij onder meer4 de in de parlementaire geschiedenis bij art. 2:195a-oud5 gestelde objectiviteitseis tot onzekerheid over de mogelijkheden leidde. Een drag along werd voor de invoering van de Wet Flex-bv doorgaans dan ook contractueel vastgelegd. In de praktijk bestond wel behoefte aan de mogelijkheid van een statutaire drag along, vooral vanwege de directe binding van (toekomstige) aandeelhouders en de mogelijkheid om tekortkoming in de nakoming te kunnen sanctioneren met het opschorten van aandeelhoudersrechten.6 Een van de doelstellingen van de Wet Flex-bv was om meer vrijheid van inrichting te creëren. In dat kader is art. 2:192 verruimd. Op grond van art. 2:192 lid 1 kunnen de statuten met betrekking tot…