Naar de inhoud

Eigenbouwerschap: een vaag begrip met venijnige consequenties op de loer

Wet OB 1968

Ruim dertig jaar na de introductie van het begrip ‘eigenbouwer’, bestaat nog steeds onduidelijkheid over het toepassingsbereik ervan. Een opdrachtgever die zich niet bewust is van het feit dat hij kwalificeert als eigenbouwer, loopt een potentieel btw-risico van maximaal 21% over de aanneemsom (en een aansprakelijkheidsrisico voor loonheffingschulden). In deze bijdrage beschrijf ik op hoofdlijnen de problematiek, het beperken van de fiscale risico’s in de praktijk en mogelijke oplossingsrichtingen in de regelgeving om de wetstoepassing te verduidelijken/vereenvoudigen.

Inleiding

In het verleden was het in de bouwsector vrij eenvoudig om te frauderen met de btw: een onderaannemer reikte een factuur met btw uit, voldeed deze btw niet en vertrok met de noorderzon. Doordat de afnemer in beginsel recht heeft op aftrek van de in rekening gebrachte btw, liep de overheid btw-inkomsten mis.

Om fraude en misbruik te voorkomen, heeft Nederland in 1982 een verleggingsregeling met betrekking tot onroerende zaken ingevoerd.1 De verleggingsregeling houdt in dat niet de leverancier, maar de afnemer de verschuldigde btw moet voldoen. De afnemer kan de verlegde btw in dezelfde btw-aangifte in aftrek brengen conform zijn aftrekrecht.

De verleggingsregeling is kort gezegd van toepassing als een (hoofd)aannemer voor een opdrachtgever een werk van stoffelijke aard aangaande een onroerende zaak uitvoert en deze (deels) aan onderaannemers uitbesteedt, die op hun beurt mogelijk ook weer onderaannemers inschakelen.2 In dat geval wordt de btw-heffing in alle schakels tot aan de hoofdaannemer verplicht verlegd. De verleggingsregeling is niet van toepassing in de laatste schakel tussen de (hoofd)aannemer en de…