Erfgoedwet in Staatsblad
Wet van 9 december 2015, houdende bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed (Erfgoedwet). De Erfgoedwet treedt in werking met ingang van 1 juli 2016, met uitzondering van artikel 1.1, paragraaf 2.2, artikel 7.2 en paragraaf 7.2, die in werking treden met ingang van 8 februari 2016.
In brede kring is het besef gegroeid dat het Nederlands cultureel erfgoed een belangrijke maatschappelijke waarde vertegenwoordigt waaraan aandacht moet worden geschonken. Niet alleen om het te behouden, maar ook om het toegankelijk te maken, er kennis van te nemen en te benutten bij de verdere ontwikkeling van ons land. Een ontwikkeling die hierop van grote invloed is, betreft de digitalisering. Hieronder worden technologische ontwikkelingen verstaan zoals het groeiende gebruik van (mobiel)internet, de opbouw en ontsluiting van grote databases en allerlei innovatieve ontwikkelingen. Dit raakt ook het beheer en behoud van cultureel erfgoed. Naast de inzet van de professionals, de eigenaren en gebruikers van cultureel erfgoed en de vele vrijwilligers, vraagt dit om een actieve ondersteunende en beschermende rol van de overheid.
Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed is geregeld in verschillende specifieke regelingen en wetten. Dat zijn de Regeling materieel beheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten, de Monumentenwet 1988 (Monw 1988), de Wet tot behoud van cultuurbezit (Wbc), de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. Door deze in de loop der tijd tot stand gebrachte sectorale wettelijke regimes, kent elk erfgoedtype zijn eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen. Voor alle erfgoedtypen geldt dat de huidige wettelijke bepalingen aangepast of uitgebreid dienen te worden.
De huidige sectorale versnippering van de erfgoedwetgeving en de aanpassingen die in de verschillende wettelijke regimes wenselijk of noodzakelijk worden geacht, zijn de redenen om één integrale Erfgoedwet op te stellen waarin de hierboven opgesomde specifieke wetten en regelingen worden geïntegreerd.
De verschillende beschermingsregimes en procedures met weinig of geen toegevoegde waarde, kunnen worden geharmoniseerd om redenen van vermindering van regeldruk en administratieve lasten, en worden derhalve geschrapt. In één Erfgoedwet, die al is aangekondigd in de eerdergenoemde museumbrief en waartoe de Raad voor cultuur ook expliciet heeft geadviseerd, legt de overheid overzichtelijk en kenbaar vast hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Daarmee geeft de rijksoverheid tevens uitdrukking aan het grote maatschappelijke belang van een zorgvuldige omgang met ons erfgoed.
Naast het samenbrengen van verschillende regelingen in één Erfgoedwet bevat de onderhavige wet op een aantal punten inhoudelijk nieuwe bepalingen ten opzichte van de huidige wettelijke regelingen over het cultureel erfgoed, zoals:
- Er komt een regeling voor het vervreemden van cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de rijksoverheid of van gemeentelijke of provinciale overheden; deze beoogt te waarborgen dat de besluitvorming over deze vervreemding op een zorgvuldige wijze gebeurt. Alvorens een overheid mag overgaan tot het vervreemden van een cultuurgoed of verzameling van hoge kwaliteit aan een andere partij dan de Staat, een provincie of gemeente, dient deze overheid een deskundigenadvies in te winnen.
- De zorg voor de rijkscollectie wordt op uniforme wijze wettelijk verankerd. Voor de musea waarvoor de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister van OCW) verantwoordelijk is, komt deze wettelijke verankering in de plaats van de huidige privaatrechtelijke beheersovereenkomsten. Daarmee ontstaat een grondslag om voor deze instellingen de financiering van de kosten van het beheer van de rijkscollectie op een structurele wijze te regelen.
- Voor de minister van OCW wordt de verplichting in het leven geroepen om cultuurgoederen en (deel)collecties van hoge kwaliteit voor de rijkscollectie te aanvaarden indien de eigenaar niet langer in staat is zelf voor het beheer zorg te dragen en hij deze cultuurgoederen onbezwaard en om niet wenst over te dragen aan de Staat. Daarmee wordt voorkomen dat belangrijk cultuurbezit waarvoor niemand de zorg voor het beheer op zich neemt, verloren gaat.
- Bij de integratie van de bepalingen van de Wbc wordt een voorziening toegevoegd die andere partijen dan de Staat, zoals musea, de gelegenheid geeft om zich te melden als mogelijke koper van een beschermd cultuurgoed dat naar het buitenland dreigt te verdwijnen. Daarmee worden de mogelijkheden om deze goederen voor Nederland te behouden, uitgebreid.
- Het vergunningstelsel voor het verrichten van archeologische opgravingen wordt vervangen door een stelsel van wettelijk geregelde certificering. Door zelfregulering in de archeologie een meer prominente plek te geven, wordt een effectiever archeologisch kwaliteitsbeleid beoogd.
- Om de verstoring van waardevolle scheepswrakken tegen te kunnen gaan en in algemene zin het maritieme erfgoed beter te kunnen beschermen, wordt de verbodsbepaling tot het verrichten van opgravingen uitgebreid en worden definities verduidelijkt.
- De in de Monw 1988 geregelde procedure tot aanwijzing van rijksmonumenten wordt vervangen door de eenvoudigere uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
- Ten slotte worden de handhaving en het toezicht geharmoniseerd en wordt in dat kader het toezicht gelijkgetrokken voor een ieder die rijkscollectie beheert en worden de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom in het algemeen van toepassing verklaard.
De Monumentenwet 1988 wordt ingetrokken en een aantal wetten wordt gewijzigd. De Subsidieregeling instandhouding monumenten en de Subsidieregeling stimulering herbestemming monumenten berusten voortaan op de Efgoedwet.
In het wetsvoorstel voor de Omgevingswet worden de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving geïntegreerd in één samenhangende wet die, naast borging van een veilige en gezonde leefomgeving en van een goede omgevingskwaliteit, ook een doelmatig beheer, gebruik en ontwikkeling van de fysieke leefomgeving mogelijk maakt ter vervulling van maatschappelijke functies. De Omgevingswet wordt van groot belang voor het cultureel erfgoed omdat daarin ook een zorgvuldige omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving wordt geborgd. Voorts zal de bescherming van (archeologische) monumenten, stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen voor een belangrijk deel in die wet een plek krijgen. De bepalingen uit de Monw 1988 die direct betrekking hebben op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving zijn dan ook opgenomen in het voorstel van de Omgevingswet, dan wel zullen worden opgenomen in de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving, en komen niet terug in de Erfgoedwet.
voorliggende wetsvoorstel. De artikelen uit de Monw 1988 die betrekking hebben op de overige zaken die voor (archeologische) monumenten geregeld moeten worden, zijn opgenomen in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet en Omgevingswet worden daarmee complementair aan elkaar. Uitgangspunt is dat de bescherming van cultureel erfgoed in de Erfgoedwet en de Omgevingswet inhoudelijk ten minste gelijkwaardig is aan de bescherming in het huidige stelsel. Voorzien was dat de Erfgoedwet eerder in werking zou treden dan de Omgevingswet. Om in de tussentijd geen gaten in de bescherming van cultureel erfgoed te laten ontstaan, zullen alle bepalingen die overgaan naar de Omgevingswet materieel van kracht blijven tot het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
STB 2015, 511
Wetgeving | Erfgoedwet Monumentenwet 1988 |
---|---|
Jurisprudentie | |
Officiële publicaties | STB 2015, 511 |
Europese regelgeving | |
Soort nieuws | Wetgeving |
Publicatiedatum | 21-01-2016 |
Nummer | 2016/0031 |