Het verblijvingsbeding voor samenwoners en het nieuwe erfrecht
Samenvatting
De invoering van het nieuwe erfrecht leidt voor wat betreft de civielrechtelijke behandeling van het verblijvingsbeding tot een aantal veranderingen. De nieuwe regeling van het verblijvingsbeding wordt besproken, evenals het overgangsrecht voor bestaande situaties. Een verblijvingsbeding in een akte van levering sorteert na inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht alleen nog effect als er geen legitimarissen zijn. In de situatie van partners met legitimarissen zullen naast een samenlevingscontract ook steeds testamenten gemaakt moeten worden.
Tekst
Het verblijvingsbeding vervult in de familiepraktijk een belangrijke functie.
In vrijwel ieder samenlevingscontract wordt een bepaling opgenomen met de strekking, dat bij het overlijden van één van de partners alle gemeenschappelijke goederen aan de langstlevende partner verblijven, onder de verplichting om de op die goederen betrekking hebbende schulden voor rekening te nemen doch zonder overigens tot enige vergoeding aan de rechtverkrijgenden van de overledene te zijn gehouden. Ook vele transportakten, waarbij een woning aan (aanstaande) samenwoners wordt geleverd, bevatten een dienovereenkomstige bepaling.
Boven een testamentaire voorziening, waarmee in principe even goed kan worden bereikt dat de langstlevende partner eigenaar wordt van het huis en eventuele andere gemeenschappelijke goederen, biedt het verblijvingsbeding naar huidig recht enkele grote voordelen.
Ten eerste is door de Hoge Raad in zijn arresten van 1 oktober 1993, NJ 1994, 257; JBN 1994, nr 2 (Pellicaanarrest) en vooral van 7 februari 1997, NJ 1997, 595; JBN 1997, nr 47 (Kanscontractarrest) uitgemaakt, dat een wederkerig verblijvingsbeding om niet bij gelijke levens- en sterftekansen van de partners geen (voorwaardelijke) schenking over en weer inhoudt maar een kansovereenkomst, welke niet aantastbaar is voor legitimarissen.
Anders…