Naar de inhoud

Hof Arnhem 2 augustus 2011, «JAR» 2011/242 m.nt. Koevoets, RAR 2011/150

Onterecht ontslag op staande voet. Gefixeerde schadevergoeding. Geen voorschot op herstel arbeidsovereenkomst. Hoger beroep «JAR» 2011/139.

De werknemer is op 1 december 2007 voor onbepaalde tijd bij de werkgever in dienst getreden in de functie van rijinstructeur. De werkgever heeft de werknemer op 24 december 2011 op staande voet ontslagen. De werknemer heeft een bodemprocedure tegen de werkgever aanhangig gemaakt, waarin hij wegens onregelmatig/kennelijk onredelijk ontslag herstel van de arbeidsovereenkomst heeft gevorderd. Onderhavige procedure betreft een vordering in kort geding tot betaling van loon. De kantonrechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat zeer aannemelijk is dat hetgeen zich op 24 december 2010 tussen partijen heeft afgespeeld niet als dringende reden kan worden aangemerkt en heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van loon tot 24 december 2010 en, bij wijze van voorschot, van 24 december 2010 tot en met 31 maart 2011. De werkgever gaat in hoger beroep.

Het hof is voorlopig van oordeel dat de door de werkgever aangevoerde redenen, ieder voor zich of in onderling verband, onvoldoende (dringend) zijn om het aan de werknemer gegeven ontslag te kunnen rechtvaardigen. De werkgever had minder zwaarwegende maatregelen kunnen treffen. Voor de opzegging van de arbeidsverhouding door de werkgever is geen voorafgaande toestemming van het UWV vereist. Het voorgaande brengt mee dat de werknemer recht heeft op de gefixeerde schadevergoeding over de periode dat bij regelmatige opzegging het dienstverband zou hebben voortgeduurd, zijnde tot 1 februari 2011. Een deel van de vorderingen uit eerste aanleg kunnen niet meer worden behandeld omdat de werkgever daartegen geen grief heeft gericht. De werknemer vordert kennelijk voorts schadevergoeding. Het hof leest deze vordering niet in de processtukken in eerste aanleg. Voorts kan zonder nader onderzoek, waarvoor deze procedure zich niet leent, niet worden beoordeeld in hoeverre in dit geval herstel van de dienstbetrekking tussen partijen als reëel moet worden beschouwd. Dit betekent dat het hof een eventuele vordering van de werknemer tot betaling van loon dan wel schadevergoeding na 1 februari 2011 niet in de beoordeling zal betrekken en deze om die reden niet zal toewijzen. (NB. De heersende opvatting is dat herstel van de arbeidsovereenkomst niet bij wijze van voorlopige voorziening kan worden gevorderd. Zie anders «JAR» 1995/200. Het hof oordeelt terecht, anders dan de kantonrechter in eerste aanleg («JAR» 2011/139), dat het onterechte ontslag op staande voet converteert in een normaal ontslag.)