Hof van Justitie EU 16 april 2013 (Anton Las/PSA Antwerp NV), «JAR» 2013/126 m.nt. mr. dr. S.S.M. Peters
Verplichting om arbeidsovereenkomsten in het Nederlands op te stellen. Inbreuk op vrij verkeer van werknemers.
De werknemer, Nederlands onderdaan met woonplaats in Nederland, is op basis van een Engelstalige “Letter of Employment” op 10 juli 2004 bij de werkgever, een in Antwerpen gevestigde vennootschap, in dienst getreden als “Chief Financial Officer”. De werkgever maakt deel uit van een multinationale groep die haar zetel heeft te Singapore. De arbeidsovereenkomst bepaalde dat de werknemer zijn arbeidsprestaties in België zou uitoefenen. Bij brief van 7 september 2009 is de werknemer met onmiddellijke ingang ontslagen. Aan hem is op basis van zijn arbeidsovereenkomst een opzeggingsvergoeding betaald van negen maandsalarissen. De werknemer stelt dat de arbeidsovereenkomst nietig is omdat deze in het Engels is opgesteld, terwijl de Belgische wet (“het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap”) bepaalt dat arbeidsovereenkomsten in het Nederlandse taalgebied in de Nederlandse taal moeten zijn opgesteld. Hij zou daarom niet gebonden zijn aan de bepaling over de opzeggingsvergoeding en zou aanspraak kunnen maken op een hoger bedrag. De Arbeidsrechtbank te Antwerpen stelt hierover een prejudiciële vraag.
Het HvJ EU overweegt dat de Belgische rechter wil vernemen of art. 45 VWEU inzake het vrij verkeer van werknemers in de weg staat aan de Vlaamse regeling die het gebruik van de Nederlandse taal voorschrijft, op straffe van nietigheid, ook voor arbeidsovereenkomsten met een grensoverschrijdend karakter. Het hof overweegt dat een dergelijke regeling een afschrikwekkende werking kan hebben voor uit andere lidstaten afkomstige niet-Nederlandstalige werknemers en werkgevers en dus een beperking vormt van het vrije verkeer van werknemers. Een dergelijke beperking kan toelaatbaar zijn als daarmee een doel van algemeen belang wordt nagestreefd. De door de Belgische regering genoemde doelen – bescherming van één van de officiële talen van België, bewerkstelligen dat werknemers in hun eigen taal kennis kunnen nemen van sociale documenten en het mogelijk maken van doeltreffend toezicht door de sociale inspectie – voldoen aan dit criterium. De taaleis is echter niet evenredig aan deze doelen. Partijen bij een arbeidsovereenkomst met een grensoverschrijdend karakter beheersen niet noodzakelijkerwijs de taal van de lidstaat. Zij moeten daarom de mogelijkheid hebben om ofwel hun overeenkomst in een andere taal op te stellen ofwel om, naast de officiële versie, een tweede versie in hun eigen taal op te stellen, welke eveneens rechtsgeldig is. (NB. Het HvJ EU is in het algemeen streng ten aanzien van (administratieve) vereisten die vooral het belang van een lidstaat dienen en niet die van werkgevers of werknemers. Vgl. «JAR» 2008/131 over het moeten aanmelden bij de Arbeidsinspectie van deeltijdovereenkomsten of «JAR» 1998/154 over het moeten aanstellen van een ingezetene als bedrijfsleider.)