Hofoordeel over onderworpenheid in Sri Lanka is cassatieproof
Samenvatting
Belanghebbende heeft in Sri Lanka verbleven en gewerkt. In geschil is of hij in 1997 was onderworpen aan belastingheffing in Sri Lanka. Hof Amsterdam heeft die vraag bevestigend beantwoord. In cassatie voert de staatssecretaris klachten aan over de wijze waarop het hof tot zijn (bewijs)oordelen is gekomen.
Volgens de staatssecretaris heeft het hof de bewijslast onjuist verdeeld door van de inspecteur het bewijs te verlangen dat belanghebbende niet was onderworpen aan de Sri Lankaanse belastingheffing.
Volgens de Hoge Raad leest de staatssecretaris de uitspraak niet goed: het hof heeft de inspecteur namelijk niet belast met dat bewijs. Voorts kan de Hoge Raad zich niet vinden in de opvatting van de staatssecretaris dat een van de buitenlandse fiscus afkomstig stuk is vereist waaruit de onderworpenheid aldaar blijkt. Zo’n stuk kan weliswaar een belangrijke aanwijzing vormen, maar is volgens de Hoge Raad niet onontbeerlijk om te komen tot het oordeel dat van onderworpenheid aan de buitenlandse belastingheffing sprake is.
De door de staatssecretaris aangevoerde motiveringsklacht ten slotte treft evenmin doel.
(Cassatieberoep ongegrond.)
Feiten
Belanghebbende heeft in Sri Lanka verbleven en gewerkt.
Geschil
In geschil is of hij in 1997 was onderworpen aan belastingheffing in Sri Lanka.
Rechtsoverwegingen
3.1. Het Hof heeft onder meer overwogen:
'5.6. Belanghebbende bij wie te dezen de bewijslast ligt, heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat in casu sprake is van objectieve onderworpenheid aan belastingheffing in Sri Lanka verwezen naar de onder 2.8 vermelde opinie van het IBFD. Het IBFD concludeert, kort weergegeven, dat indien belanghebbende gedurende meer dan drie jaar vóór 1997 in Sri Lanka heeft verbleven…