Hoge Raad 12 februari 2010 (Van Beek c.s./CZ), JAR 2010, 71, JIN 2010, 329, RAR 2010, 52, RvdW 2010, 297
Beëindiging van pensioenregeling ter zake provisie-inkomsten is een wijziging arbeidsovereenkomst. Daarvoor gelden de algemene regels voor het sluiten van overeenkomsten. In het kader van de arbeidsverhouding mag een werkgever er evenwel slechts dan op vertrouwen dat een werknemer heeft ingestemd met een voor hem nadelige wijziging van zijn arbeidsvoorwaarden als hem duidelijkheid is verschaft over de inhoud van die wijziging en op basis van verklaringen of gedragingen van die werknemer een welbewuste instemming met die wijziging mag worden aangenomen. Rechter behoefde de ondubbelzinnigheid van de instemming niet met zoveel woorden vast te stellen.
Zie voor de complete uitspraak JAR 2010, 71.
De werknemers zijn in dienst als buitendienstmedewerkers. Een deel van hun beloning werd gevormd door provisie-inkomsten. Voor deze provisie-inkomsten was een "pensioenverzekering" afgesloten bij een verzekeringsmaatschappij. Op enig moment heeft de werkgeefster aan de werknemers voorgehouden dat de verzekering niet meer voldeed aan de eisen van de tijd. Hieraan is door de werkgeefster aandacht besteed in een aantal werkbesprekingen. Uiteindelijk is het in de pensioenverzekering opgebouwde kapitaal aangewend voor de eenmalige inkoop van extra en geïndexeerd ouderdoms- en nabestaandenpensioen. De werknemers zijn afzonderlijk geïnformeerd over de waarde van het in elk individueel geval opgebouwde pensioen dat kon worden ingebracht en zij hebben allen de aanvraag voor akkoord ondertekend. De werknemers hebben een vordering ingesteld strekkende tot het verkrijgen van een vervangende pensioenregeling ter zake van de provisie-inkomsten dan wel vervangende schadevergoeding, alsmede verhoging van de grondslag van hun VUT-uitkering met hun provisie-inkomsten. De kantonrechter heeft twee tussenvonnissen gewezen, met enige voor de werkgeefster ongunstige beslissingen. De werkgeefster is daarvan in beroep gekomen. Het hof heeft de vonnissen vernietigd en de vorderingen van de werknemers alsnog afgewezen.
De Hoge Raad overweegt als volgt. De onderhavige beëindiging van de pensioenregeling ter zake van de provisie-inkomsten is een wijziging van de arbeidsovereenkomst, waarvoor een daartoe strekkende nadere overeenkomst tussen de werkgever en de werknemer vereist is. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat de wijziging een verslechtering is voor de werknemers. De vraag of een overeenkomst als bedoeld is tot stand gekomen, moet in beginsel worden beantwoord aan de hand van de algemene regels voor de totstandkoming van een (nadere) overeenkomst, zij het dat, gelet op de aard van de rechtsverhouding tussen werkgever en werknemer, de werkgever slechts erop mag vertrouwen dat een individuele werknemer heeft ingestemd met een wijziging van zijn arbeidsvoorwaarden die voor hem een verslechtering daarvan inhoudt, indien aan de werknemer duidelijkheid over de inhoud van die wijziging is verschaft en op grond van verklaringen of gedragingen van de werknemer mag worden aangenomen dat deze welbewust met die wijziging heeft ingestemd. Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 1999, LJN ZC2921 kan…