Hypotheekrente-aftrek Belgische woning op premie-inkomen van Belgische grensarbeider
Samenvatting
Deze zaak betreft de vraag of een inwoner van België die in 1994 nagenoeg zijn gehele premie-inkomen in Nederland verwierf in dienstbetrekking, hypotheekrente ter zake van zijn Belgische woonhuis voor de premieheffing van zijn Nederlandse premie-inkomen kon aftrekken. Deze vraag wordt beheerst door de Toewijzingsverordening (EEG) nr. 1408/71 en het nationale recht. Bij niet-inwoners werd volgens het nationale recht als premieheffingsgrondslag het belastbare binnenlandse inkomen aangewezen, maar bij inwoners het belastbare (wereld)inkomen. Dat was voor niet-inwoners enerzijds gunstig, maar anderzijds ook ongunstig (als zij negatief buitenlands inkomen hadden, waarmee zij, als dat wél in aanmerking zou zijn genomen, beneden de premiegrens zouden komen). In het geval van belanghebbende (negatieve inkomsten uit Belgisch onroerend goed) was een inwoner beter af dan een niet-inwoner doordat eerstgenoemde voor de premieheffing een lagere grondslag had (aangenomen dat alles zich beneden de premiegrens afspeelde).
Volgens A-G Wattel kan het verschil in behandeling, dat neerkomt op een verschil in premieheffing tussen inwoners en niet-inwoners, Europeesrechtelijk niet door de beugel. De woonplaats is Europeesrechtelijk bezien geen relevant onderscheidingscriterium. Het EG-recht dwingt de lidstaten er niet toe hun wetgeving verder buiten toepassing te laten dan nodig om nationale behandeling te bewerkstelligen. Er hoeft daarom geen grotere vermindering van het premie-inkomen verleend te worden dan aan een inwoner verleend zou worden ter zake van de financieringskosten van een vergelijkbaar huis.