Naar de inhoud

Informele kapitaalstorting in de kostensfeer

Voor informele kapitaalstortingen gelden de volgende vereisten:

1. het vermogen van de vennootschap moet toenemen door een verrichting van een vennoot; en

2. de waarde van de aandelen van de vennootschap moet daardoor kunnen worden verhoogd.

Volgens vaste jurisprudentie is kapitaalsbelasting verschuldigd bij de volgende transacties:

a. het overnemen van verliezen van een vennootschap door een vennoot;

b. het aanzuiveren van het negatieve vermogen van een dochtervennootschap door een moedervennootschap;

c. het verstrekken van een lening, voor zover de vennootschap daardoor rente bespaart.

Bij het verstrekken van een lening tegen een te lage rente aan de vennootschap is het voor de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting van belang of de aandeelhouder een rechtspersoon dan wel een IB-ondernemer is of een particulier. Voor een particulier kan rente alleen tot het inkomen behoren indien en zodra deze is genoten in de zin van artikel 33 Wet IB. Dit zou betekenen: wel rente-aftrek voor de winstbepaling van de vennootschap en geen rente-inkomsten bij de aandeelhouder.

De Hoge Raad heeft, met een verwijzing naar het systeem van de inkomsten- en vennootschapsbelasting, dit ‘lek’ gedicht in de kostenarresten van juli 1986 door in dergelijke situaties bij de winstbepaling voor de vennootschapsbelasting geen renteaftrek toe te staan.

Aan het Hof Amsterdam is voor de heffing van kapitaalsbelasting een situatie voorgelegd waarin een particuliere aandeelhouder aan zijn vennootschap geld leent tegen een rente die lager is dan de marktrente.

Belanghebbende betoogt dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de informele kapitaalstorting in de vermogenssfeer en die in de kostensfeer, en dat nu haar enig aandeelhouder een particulier is, geen voordeel in aanmerking…