Naar de inhoud

Inhouding dividendbelasting is niet in strijd met vrijheid van kapitaalverkeer

Samenvatting

Belanghebbende heeft drie winstuitdelingen gedaan aan haar enig aandeelhoudster die is gevestigd in Canada. Het hof stelt voorop dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de dividendvrijstelling omdat de aandeelhoudster van belanghebbende niet naar Nederlands recht is opgericht en uitsluitend in Canada is gevestigd en aan de belastingheffing is onderworpen. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat niet wordt toegekomen aan toetsing aan de vrijheid van kapitaalverkeer. De dividendbelasting heeft namelijk betrekking op dividenden uitgekeerd aan de 100%-aandeelhoudster van belanghebbende. Nu het belang zo groot is dat de aandeelhoudster daardoor een beslissende invloed heeft op de besluiten van belanghebbende en haar activiteiten kan bepalen, valt de in de heffing van dividendbelasting gelegen beperking binnen de materiële werkingssfeer van de bepalingen inzake de vrijheid van vestiging. Het hof acht het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ EU in dit geval niet geboden.

(Hoger beroep ongegrond.)

Commentaar

1. Het gaat in deze casus om de heffing van dividendbelasting in verband met de uitkering van dividend door een Nederlandse houdstermaatschappij aan haar Canadese moedermaatschappij. Op de voet van het Nederlands-Canadese belastingverdrag is 5% dividendbelasting ingehouden. Belanghebbende wenst teruggaaf van deze dividendbelasting. Zij beroept zich daarbij op de vrijheid van kapitaalverkeer als bedoeld in art. 56 EG-Verdrag, thans art. 63 VwEU. De vrijheid van kapitaalverkeer kan ook werken in de verhouding tussen een lidstaat en een derde land, in casu tussen Nederland als lidstaat en Canada als derde land. De vrijheid van vestiging kan slechts werken tussen lidstaten onderling en zou in de onderhavige casus dus geen soelaas bieden aan belanghebbende. De focus in deze…