JM 2017/28, Rechtbank Midden-Nederland 26-01-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:332, 16/995005-16(P) (met annotatie van T. van der Meulen)
Inhoudsindicatie
Afvalstoffen, Zorgplicht, Biovergistingsinstallatie, Bleekaarde, Actief kool, Valsheid in geschrifte, EURAL-codeSamenvatting
Een bedrijf dat zich bezighoudt met als afvalstoffen aangemerkte oliën en vetten voor gebruik in de diervoedingsmiddelenindustrie, heeft zich gedurende een periode van ongeveer drie jaar samen met anderen schuldig gemaakt aan het afvoeren van grote hoeveelheden van een gevaarlijke afvalstof (die alleen door verbranding verwerkt had mogen worden) als een ongevaarlijke afvalstof die geschikt zou zijn voor gebruik in een biovergister. Door de betreffende gevaarlijke afvalstof een verkeerde benaming te geven (bleekaarde in plaats van actief kool), is de stof terechtgekomen in een biovergistingsinstallatie, verwerkt en vervolgens als de meststof “digestaat” uitgereden over landbouwgrond. Het bedrijf heeft de betreffende afvalstof onder meer afgegeven aan bedrijven die niet bevoegd waren tot het in ontvangst nemen daarvan. Door het afvoeren van de gevaarlijke afvalstof ontstaan aanzienlijke risico’s voor de volksgezondheid en op forse milieuschade. Het bedrijf heeft zich hierbij meermalen schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrifte door op de formulieren een onjuiste naam en EURAL-code van de afvalstof te vermelden en zodoende te doen alsof het om een niet gevaarlijke afvalstof ging. De rechtbank houdt rekening met het feit dat de verdachte recent niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de periode waarin de feiten zijn gepleegd en dat niet is gebleken dat de verdachte zich na die periode opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Mede gelet op de financiële situatie van het bedrijf matigt de rechtbank de door de officier van justitie geëiste geldboete. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een onvoorwaardelijke geldboete van 40.000 euro.
Uitspraak
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2016. Verdachte is ter terechtzitting vertegenwoordigd door [A] , algemeen directeur van [verdachte] . is ter terechtzitting bijgestaan door mr. A.A. Bos, advocaat te Zwolle. De behandeling van de zaak is op 12 januari 2017 gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat [A] en de raadsman naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte]:
Feit 1: zich in de periode van 1 januari 2011 tot en met 11 juli 2012 samen met een ander of anderen dan wel alleen schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Wet milieubeheer door al dan niet opzettelijk bedrijfsmatig handelingen te verrichten met afvalstoffen, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan dan wel zijn ontstaan;
Feit 2: zich in de periode van 1 januari 2011 tot en met 11 juli 2012 samen met een ander of anderen dan wel alleen als degene die zich van bedrijfsafvalstoffen heeft ontdaan schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Wet milieubeheer door al dan niet opzettelijk op een of meerdere begeleidingsbrie(f)(ven) van bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen onjuiste gegevens te vermelden;
Feit 3: zich in de periode van 17 april 2012 tot en met 11 juli 2012 schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Warenwet, door zich als exploitant van een levensmiddelenbedrijf niet te houden aan een aantal van daarvoor geldende algemene hygiënevoorschriften;
Feit 4: zich in de periode van 17 april 2012 tot en met 12 februari 2013 schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Kaderwet Diervoeders, door als exploitant van een diervoederbedrijf al dan niet opzettelijk activiteiten uit te voeren zonder de daarvoor vereiste erkenning;
Feit 5: zich in de periode van 17 april 2012 tot en met 12 februari 2013 schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Kaderwet Diervoeders door al dan niet opzettelijk op een etiket van een door haar verwerkt product een onvolledige aanduiding te vermelden;
Feit 6: zich in de periode van 29 december 2011 tot en met 9 maart 2012 samen met een ander of anderen dan wel alleen meermalen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift;
Feit 7: zich in de periode van 12 juli 2012 tot en met 31 december 2013 samen met een ander of anderen dan wel alleen schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Wet milieubeheer door al dan niet opzettelijk bedrijfsmatig handelingen te verrichten met afvalstoffen, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan dan wel zijn ontstaan;
Feit 8: zich in de periode van 3 juli 2012 tot en met 31 december 2013 samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Wet milieubeheer door in strijd met die wet al dan niet opzettelijk bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen af te geven aan een of meerdere rechtsperso(o)n(en);
Feit 9: zich in de periode van 3 juli 2012 tot en met 8 november 2013 samen met een ander of anderen dan wel alleen meermalen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift.
3 Voorvragen
Geldigheid dagvaarding en bevoegdheid rechtbank De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
Uit het dossier volgt dat verdachte ten aanzien van het feitencomplex dat onder 3, 4 en 5 ten laste is gelegd een strafbeschikking heeft ontvangen met dagtekening 8 juni 2015.
Deze strafbeschikking is onherroepelijk. Verdachte heeft de in de strafbeschikking opgelegde geldboete op 30 oktober 2015 voldaan.
De dagvaarding in de huidige strafzaak is op 1 augustus 2016 aan verdachte betekend.
Gelet op het voorgaande, mocht verdachte erop vertrouwen dat hij na een afgeronde procedure niet voor de tweede keer voor dezelfde feiten zou worden vervolgd. Daarom dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten is de officier van justitie ontvankelijk.
Schorsing van de vervolging Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de onder 1, 2, 6, 7, 8 en 9 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1, 2, 6, 7, 8 en 9 ten laste gelegde feiten en heeft daartoe de hierna te noemen verweren gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Algemene inleiding
Een van de bedrijfsactiviteiten van de besloten vennootschap [verdachte] , gevestigd te [vestigingsplaats] , is het bewerken van als afvalstoffen aangemerkte oliën en vetten voor gebruik in de voedingsmiddelenindustrie.
Daarbij worden door derden bij het bedrijf aangeleverde oliën en vetten door [verdachte] bewerkt om de hierin aanwezige verontreinigingen te verwijderen.
Na deze bewerking zijn verontreinigingen zodanig gereduceerd dat de eerder als afvalstof aangemerkte oliën en vetten kunnen worden gebruikt ten behoeve van diervoeding.
In de ten laste gelegde periodes bewerkt [verdachte] de aangeleverde oliën en vetten daartoe door deze stoffen in een mengtank te pompen en hieraan de stof “Norit” toe te voegen. Deze stoffen worden vervolgens gemengd. Norit bestaat hoofdzakelijk uit koolstof en is op te vatten als 100% actieve kool. Vanwege de aard van actieve kool worden hierdoor veel verontreinigingen geabsorbeerd, zoals geur, kwik en andere metalen en verontreinigingen zoals dioxines, furanen, CFK’s en andere koolwaterstoffen.
Het mengsel van oliën, vetten en Norit wordt vervolgens via een punttank en een filter rondgepompt en tot slot via een filter naar een opslagtank gepompt. Zoals hiervoor genoemd, zijn de gereinigde oliën en vetten bestemd voor de diervoedingsindustrie.
De gebruikte actieve kool blijft in de filters achter. Van deze stof ontdoet [verdachte] zich als afvalstof onder de naam “bleekaarde”.
In deze strafzaak staat de vraag centraal of het afvoeren van deze afvalstof door [verdachte] al dan niet op een strafbare wijze heeft plaatsgevonden. En of daarbij sprake is geweest van valsheid in geschrift.
Het Openbaar Ministerie verwijt [verdachte] – zakelijk weergegeven – dat zij zich al dan niet opzettelijk en al dan niet samen met een ander of anderen van de afvalstof heeft ontdaan onder een verkeerde naam. [verdachte] zou de afvalstof verder hebben afgegeven aan bedrijven die dit afval niet mochten ontvangen.
Door zo te handelen, zou vervuilde actieve kool, een gevaarlijke afvalstof, zijn afgevoerd als de ongevaarlijke afvalstof “bleekaarde”, met alle (mogelijke) gevolgen voor het milieu van dien.
4.3.2 Wettelijk kader
Voor het afvoeren van afval gelden een aantal regels , onder meer genoemd in de Wet milieubeheer. Voor de regelgeving omtrent het afvoeren van afvalstoffen is van belang om welk type afvalstof het gaat. Gelet op de tenlastelegging zijn de bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen in deze zaak relevant.
In artikel 1.1. van de Wet milieubeheer wordt onder afvalstoffen verstaan: alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
Onder bedrijfsafvalstoffen wordt verstaan: afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.
Onder huishoudelijke afvalstoffen wordt verstaan afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behoudens voor zover het ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen.
Onder gevaarlijke afvalstoffen worden stoffen verstaan die als zodanig staan vermeld in de Europese Afvalstoffenlijst (“Eural,” Beschikking 2000/532/EG).
In deze lijst worden door de Europese commissies afvalstoffen vermeld. In de Eural wordt via een stappenplan aan afvalstoffen een code toegekend. Hiermee kan bepaald worden of een afvalstof gevaarlijk is of niet. Alle afvalstoffen vallen onder een van de codes van de Europese afvalstoffenlijst Indien er sprake is van een gevaarlijke afvalstof, wordt dit weergegeven met een asterisk (*) achter de code.
In artikel 10.37 van de Wet milieubeheer is bepaald dat het verboden is om zich te ontdoen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke stoffen door afgifte aan een ander, tenzij deze afvalstoffen worden afgegeven aan een op basis van de Wet milieubeheer bevoegd persoon, waaronder personen die staan vermeld in de zogenaamde VIHB-lijst (Vervoerder van afval, Inzamelaar van afval, Handelaar in afval en Bemiddelaar in afval) van de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO).
Degene die zich van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen ontdoet door afgifte aan een daartoe volgens de Wet milieubeheer bevoegd persoon, dient de ontvanger van de afvalstoffen op basis van artikel 10.39 van deze wet een omschrijving van de aard, eigenschappen en samenstelling van de afvalstoffen te geven. Bij het vervoer van dergelijke afvalstoffen dient overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.44 Wet milieubeheer een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39 van de Wet milieubeheer aanwezig te zijn. Deze begeleidingsbrief dient een aantal gegevens te bevatten. In onder meer artikel 10.38 Wet milieubeheer staan deze nader omschreven. Daarbij gaat het onder meer om de gebruikelijke benaming van de afvalstoffen en de voorgenomen wijze van beheer van de afvalstoffen.
De gebruikelijke benaming van de afvalstoffen bestaat uit een naam en een zogenaamde Eural-code, afkomstig uit de hiervoor genoemde Europese Afvalstoffenlijst.
Gelet op de artikelen 10.38 en 10.39 Wet milieubeheer in onderling verband en samenhang bezien, is degene die zich van de afvalstoffen ontdoet degene die verantwoordelijk is voor de (juiste/volledige) invulling van de begeleidingsbrief.
De juiste benaming van de afvalstoffen en de juiste voorgenomen wijze van beheer zijn van belang voor de wijze van verwerking van de afvalstof.
4.3.3. Afvoeren de afvalstof door [verdachte] heeft de bij het onder paragraaf 4.3.1. genoemde werkproces ontstane afvalstof in de ten laste gelegde periode laten afvoeren door [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . [A] heeft verklaard dat de afvalstof op de daarbij behorende begeleidingsbrieven telkens de naam “bleekaarde” heeft gekregen.
4.3.3.1 Afvoeren van de afvalstof in de periode van 1 januari 2011 tot en met 11 juli 2012.
Uit de verklaring van [A] volgt dat [verdachte] de betreffende afvalstof vanaf oktober 2010 meermalen heeft laten afvoeren door [bedrijf 1] , gevestigd te [vestigingsplaats]. [bedrijf 1] is een bij het NIWO op de VIHB-lijst geregistreerd bedrijf en is op grond van artikel 10.37 lid 2 Wet milieubeheer sub g jo. 10.55 Wet milieubeheer jo. 10.45 Wet milieubeheer bevoegd afvalstoffen te vervoeren en te verhandelen.
Tussen [verdachte] en [bedrijf 1] is afgesproken dat door een medewerker van [bedrijf 1] een begeleidingsbrief wordt uitgeprint, die de chauffeur van [bedrijf 1] meeneemt bij het afhalen van het afval van [verdachte] . De inhoud van de begeleidingsbrief, voor zover dit gaat om de omschrijving van de afvalstof en de daarbij behorende code, is door [verdachte] bepaald en aan [bedrijf 1] doorgegeven.
In de administratie van [bedrijf 1] is een begeleidingsbrief van 29 december 2011, met nummer AB16952341 aangetroffen.20 In de begeleidingsbrief staat [verdachte] als ontdoener genoemd en [bedrijf 1] als ontvanger.
In rubriek 6 van de begeleidingsbrief wordt de afvalstof omschreven als bleekaarde, voorzien van Euralcode 020304. De brief is ondertekend namens [verdachte] .
In de administratie van [bedrijf 1] is een begeleidingsbrief van 18 januari aangetroffen, met nummer AB16949116, van 10260 kilogram “bleekaarde” met daarop vermeld als ontdoener [verdachte] . Het gaat daarbij om een begeleidingsbrief van 18 januari 2012, omdat in de administratie van [bedrijf 1] een kopiefactuur is aangetroffen van 19 januari 2012, voor het afvoeren van exact hetzelfde aantal kilogram bleekaarde op 18 januari 2012. Op de betreffende begeleidingsbrief, die door [verdachte] als ontdoener is ondertekend, staat onder rubriek 6 Euralcode 020304 genoemd.
In de administratie van zowel [verdachte] als [bedrijf 1] is een begeleidingsbrief aangetroffen van 14 februari 2012, met nummer AB16950048. Als ontdoener staat [verdachte] genoemd en namens [verdachte] is de begeleidingsbrief ondertekend. In rubriek 6 van de brief staat de afvalstof omschreven als “bleekaarde”, voorzien van Euralcode 020304.
In de administratie van zowel [verdachte] is tot slot een begeleidingsbrief aangetroffen van 9 maart 2012, met nummer AB16950504, waarbij [verdachte] als ontdoener staat genoemd en [bedrijf 1] als locatie van bestemming. De brief is ondertekend door [verdachte] als ontdoener. In rubriek zes van de begeleidingsbrief staat genoemd dat het gaat om de afvalstof bleekaarde. Deze afvalstof is voorzien van Euralcode 020399.
Uit de administratie van [bedrijf 1] volgt dat dit bedrijf zich na ontvangst van de afvalstoffen van [verdachte] telkens diezelfde datum van de afvalstoffen ontdoet door afgifte aan het bedrijf [bedrijf 4] te [vestigingsplaats].
Door [bedrijf 1] worden daartoe nieuwe begeleidingsbrieven opgesteld, waarop [bedrijf 1] als ontdoener wordt vermeld. [bedrijf 1] doet dit om te voorkomen dat de klant zonder hun tussenkomst als bemiddelaar naar de ontdoener gaat. Op de door [bedrijf 1] opgestelde begeleidingsbrieven is in rubriek 6 telkens opgenomen dat het gaat om de afvalstof “bleekaarde.”
Bij [bedrijf 4] wordt de afvalstof gemengd met verschillende andere afvalstoffen en vervolgens afgevoerd als “restvet categorie 3” naar [bedrijf 5].
[bedrijf 5] is een co-vergister c.q. een afvalvergister. Het door [bedrijf 5] ontvangen afval wordt in een vergistingssilo gebracht om daarmee vervolgens energie op te wekken. Na de daarvoor gebruikte procedure blijft van het afval een vloeibaar mengsel, een digestaat, over. Dit digestaat wordt als meststof voor akkerbouwers geëxporteerd naar Duitsland. Als er niet ( de rechtbank begrijpt: over het land) uitgereden mag worden, wordt het digestaat opgeslagen.
4.3.3.2 Afvoeren van de afvalstof door [verdachte] in de periode van 3 juli 2012 tot en met 31 december 2013. In de periode van 17 september 2012 tot en met 22 april 2013 is de afvalstof in opdracht van [verdachte] afgevoerd door bemiddelaar [bedrijf 2] , gevestigd te [vestigingsplaats]. Door [bedrijf 2] is de afvalstof vervolgens geleverd aan [bedrijf 3] gevestigd te [vestigingsplaats]. [bedrijf 2] en [bedrijf 3] staan niet vermeld op de zogenoemde VIHB-lijst als erkende verzamelaar, inzamelaar, handelaar en/of bemiddelaar van bedrijfsafval en/of gevaarlijk afval.
In de administratie van [verdachte]37 is een aantal begeleidingsbrieven en een CMR-vervoersdocument aangetroffen van afvaltransporten, waarbij telkens als ontdoener [bedrijf 2] te [vestigingsplaats] is ingevuld en als locatie van herkomst [verdachte] . Als locatie van bestemming staat telkens [bedrijf 3] te [vestigingsplaats] vermeld. Telkens is de afvalstof “ontoliede bleekaarde” genoemd en voorzien van Euralcode 020399. Het gaat om de begeleidingsbrieven van 17 september 2012, met nummer AB050246728,38 27 september 2012 met nummer AB05246729,39 4 december 2012 met nummer AB05246721,40 een begeleidingsbrief met onleesbare datum met nummer AB05246727,41 een begeleidingsbrief van 22 april 2013 met nummer AB05246720,42 een begeleidingsbrief van 16 mei 2013 met nummer AB17249145, een begeleidingsbrief van 9 augustus 2013 met nummer AB17249147,44 een begeleidingsbrief van 20 september 2013 met nummer AB40237603,45 een begeleidingsbrief van 8 oktober 2013 met nummer AB4023760546 een begeleidingsbrief van 8 november 2013 met nummer AB4023760647 en een CMR vervoersdocument van 17 september 2012 met nummer 120474. Daarnaast is er een aantal CMR-vervoersdocumenten aangetroffen betreffende leveringen van [verdachte] van de afvalstof “plantaardige bleekaarde” aan [bedrijf 2] te [vestigingsplaats] . De CMR-vervoersdocumenten van 3 juli 2012 met nummer 120368,49 van 31 juli 2012 met nummer 120410,50 van 10 augustus 2012 met nummer 120422,51 een CMR vervoersdocument van 27 september 2012 met nummer 120505,52een CMR vervoersdocument van 16 oktober 2012 met nummer 120535,53 1 november 2012 met nummer 120550,54 21 november 2012 met nummer 120588,55 4 december 2012 met nummer 12060956 zijn door [verdachte] en een vervoerder ondertekend. De CMR-vervoersdocumenten van 22 augustus 2012 met nummer 12043257 en 20 december 2012 met nummer 120629,58 zijn niet ondertekend door [verdachte] , maar wel door de transporteur. De bij voornoemde begeleidingsbrieven en CMR-vrachtbrieven behorende afvalstoffen zijn na tussenkomst van [bedrijf 2] afgevoerd naar [bedrijf 3] .
In de periode van 22 april 2013 tot en met 8 november 2013 is de afvalstof zonder tussenkomst van [bedrijf 2] door [bedrijf 3] afgevoerd, in opdracht van [verdachte] . Het gaat daarbij om in totaal zeven leveringen, waaronder de levering behorende bij de begeleidingsbrief van 22 april 2013 met nummer AB05246720.61 Op vijf van deze leveringen is de afvalstof “ontoliede bleekaarde” genoemd, op één begeleidingsbrief, te weten de brief van 10 juni 2013, is de afvalstof “Norit” vermeld.
[bedrijf 3] is een bedrijf dat actief is op het gebied van het produceren van duurzame energie en het drogen van biogasmassa en organische reststromen. Bij het door [bedrijf 3] gehanteerde vergistingsproces in een biovergistingsinstallatie ontstaan biogas en digestaat.64 Het digestaat wordt gescheiden. Een deel wordt gedroogd en verwerkt tot droge mestkorrels, bestemd voor de export en een ander deel, de dunne fractie van het digestaat, wordt onder meer op de landbouwgrond van [bedrijf 3] uitgereden.
4.3.4. Onderzoek afvalstof
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft onderzoek gedaan naar de samenstelling van de afvalstof die door [verdachte] is aangeduid met “bleekaarde.” Op 11 juli 2012 heeft het NFI onder meer monsters genomen van de gebruikte “Norit” die onder een van de filterpersen is aangetroffen. De bemonsterde stof is zwart van kleur. Bij de bemonstering is er van uitgegaan dat de partij gedurende langere tijd is gevormd uit telkens nieuwe aanvoer van uitgeperste actieve kool. Daarom zijn meerdere grepen verspreid over en door de hele partij genomen. De grepen zijn verzameld en tot één mengmonster samengevoegd, met SIN-nummer SIN AACM5571NL (monster 15A).Uit onderzoek van het NFI volgt dat de stof met SIN-nummer AACM5571NL hoofdzakelijk bestaat uit koolstof en stikstof en voor een heel klein deel uit glasschuim, zand en vliegas. Deze bestanddelen zijn geen bestanddelen van bleekaarde. Bleekaarde bevat geen koolstof. Bleekaarde is geel tot donkerbruin van kleur. Actief kool blijft actief kool, ook nadat dat een zuiveringsproces ten behoeve van oliën en vetten heeft doorlopen. Gelet op het voorgaande, is er geen sprake van “bleekaarde” maar van de afvalstof “actief kool”. Uit onderzoek volgt verder dat in het materiaal van monster AACM5571NL zowel PAK’s, PCB’s als dioxinen voorkomen.
Een aantal maanden later heeft het NFI opnieuw monsters genomen van de afvalstof. Op 25 april 2013 zijn er monsters genomen in een bulkcontainer bij [verdachte] . De container bevatte afval van het bedrijfsproces waarbij olie door actief kool wordt geleid. Dit proces is daar op dat moment daadwerkelijk gaande. In de container liggen drie bergen met de betreffende afvalstof. De inhoud van de container is aangemerkt als bestaande uit drie partijen. Iedere partij is apart bemonsterd als respectievelijk AAFV2114NL, AAFV2113NL en AAFV2112NL. De monsters bestaan uit zwart materiaal.80 Uit door het NFI aan het energieonderzoekscentrum Nederland (ECN) uitbesteed onderzoek volgt dat de onderzochte monsters AAFV2114NL, AAFV2113NL en AAFV2112NL respectievelijk 75%, 73% en 74% koolstof bevatten.
Het monster kan niet hoofdzakelijk bestaan uit bleekaarde omdat deze zwelklei vooral bestaat uit kleimineralen en daardoor een lager koolstofgehalte heeft. Bleekaarde heeft verder een veel hogere dichtheid dan actief kool.81 Bleekaarde is geel tot donkerbruin van kleur. Actief kool blijft actief kool, ook nadat dat een zuiveringsproces ten behoeve van oliën en vetten heeft doorlopen. Gelet op het voorgaande, is er geen sprake van “bleekaarde” maar van de afvalstof “actief kool”. Uit door het NFI uitbesteed onderzoek door het RIKILT blijkt dat de drie monsters de microverontreinigingen dioxinen (PCDD’s en PCDF’s), PAK’s en PCB’s bevatten.
Uit het in het Landelijk afvalbeheerplan genoemde Nederlandse beleid inzake het verwerken van gebruikt actieve kool volgt dat het niet wenselijk wordt geacht gebruikt actief kool in een (co-) vergistingsproces te verwerken. De actieve kool zelf wordt niet afgebroken en is, eenmaal in de grond gebracht, daaruit niet terug te winnen.
De aangetroffen microverontreinigingen (dioxinen, furanen, CFKs en andere koolwaterstoffen of zwavelverbindingen) worden niet of niet geheel afgebroken en door het toepassen van dit digestaat op landbouwpercelen worden deze verontreinigende stoffen verspreid in het milieu. Met name het toevoegen van dioxinen aan de bodem is zeer ongewenst, omdat reeds kleine concentraties aan dioxinen kunnen leiden tot een te grote belasting van de voedselketen. Deze normen zijn bijzonder laag. De meest toxische dioxine betreft 2,3,7,8-tetrachloordibenzo-p-dioxine (2,3,7,8-TCDD).
Uit onderzoek door het RIKILT bevatten de bij [verdachte] genomen monsters AAFV2114NL (deelmonster AABL2964NL RIKILT), AAFV2113NL (deelmonster AABL2746NL RIKILT) en AAFV2112NL (deelmonster AAB04574NL RIKILT) alle een hoeveelheid van respectievelijk 3.6 ng/kg product, 4.3ng/kg product 4.2 ng/kg product van deze meest toxische dioxine 2,3,7,8-tetrachoordibenzo-p-dioxine. Een van de toxicologische effecten van dioxinen, PAK’s en PCB’s is kanker.
De door [verdachte] afgevoerde actieve kool betreft volgens de EURAL een afvalstof met code 07 01 10*. Gelet op de asterisk gaat het om een gevaarlijke stof.
Voor het verwerken van actief kool geldt dat verbranden de minimumstandaard is.
Vanaf begin december 2013 wordt door [verdachte] een andere filtermethode toegepast. De actieve kool zit nu opgesloten in een filterunit. Als de filterunit verzadigd is, wordt het filter afgevoerd door een derde en vervolgens voor verbranding aangeboden.
4.3.5 Bewijsoverwegingen
4.3.5.1 Overwegingen ten aanzien van feit 1 en feit 7:
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, is het onder 1 en 7 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Door de verdediging is aangevoerd dat het reinigen van de oliën en vetten uit voorzorg plaatsvindt; niet alle partijen oliën en vetten zouden verontreinigd zijn met de in de tenlastelegging genoemde PCB’s, PAK’s en dioxinen.
De door het NFI genomen monsters zijn niet representatief voor het grote aantal aan- leveringen dat in de periode voor danwel na het nemen van de monsters plaats heeft gevonden. Bovendien zou een van de monsters zijn genomen uit een lekbak onder de filters en niet van de af te voeren afvalstof die is opgeslagen in een afvalbak. Gelet op het voorgaande zou niet vaststaan dat de afgevoerde actieve kool schadelijke gevolgen voor het milieu zou hebben veroorzaakt, aldus – steeds – de verdediging.
Voornoemde verweren worden verworpen. Vaststaat dat [verdachte] in het kader van bedrijfsactiviteiten bij het filteren van oliën en vetten actieve kool gebruikt. Van actieve kool is bekend dat het niet wordt afgebroken en dat het, eenmaal in de grond gebracht, daaruit niet is terug te winnen. Hieruit volgt dat de afgevoerde en tot slot als meststof over het land gebrachte afvalstof wel degelijk schade aan het milieu heeft veroorzaakt dan wel op zijn minst kon veroorzaken..
Het is, gelet op de resultaten die volgen uit het onderzoek naar de monsters die het NFI op twee verschillende momenten heeft genomen en gelet op de eigenschappen van actieve kool in combinatie met het door [verdachte] uitgevoerde bedrijfsproces, niet aannemelijk dat de afgevoerde partijen actieve kool géén microverontreinigingen zoals PCB’s, PAK’s en dioxinen hebben bevat. Dat een van de monsternames uit een lekbak onder de filters en niet uit een afvalbak met uit de filter afkomstige gebruikte actieve kool heeft plaatsgevonden, maakt deze conclusie niet anders.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van opzettelijke overtreding van de Wet milieubeheer. In het economische strafrecht dient het begrip “opzet” in beginsel te worden uitgelegd als “kleurloos opzet.” Dit betekent dat het opzet van de verdachte rechtspersoon slechts hoeft te zijn gericht op de gedraging en niet op de wederrechtelijkheid daarvan (vgl. HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT1873, NJ 2012/31, rov. 4.2, HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2684, NJ 2009/210, rov. 4.2 en HR 24 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8783, NJ 2007/544, rov. 3.3).
De rechtbank is van oordeel dat van verdachte mag worden verwacht dat zijde terzake geldende regelgeving kent en borgt dat in haar bedrijf volgens de voorschriften wordt gehandeld. Door onvoldoende toezicht te houden op de naleving van de regelgeving binnen haar bedrijf heeft [verdachte] kennelijk bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat die regelgeving niet goed door (medewerkers van) haar bedrijf wordt nageleefd. Daarom is aan haar zijde sprake geweest van – ten minste – voorwaardelijk opzet op de onder 1 en 7 ten laste gelegde handelingen.
Mede gelet op de criteria als genoemd in HR 23-02-1954, NJ 1954, 378 (IJzerdraadarrest) en HR 21-10-2003, NJ 2006, 328 (Drijfmestarrest) kunnen de gedragingen van de medewerkers van [verdachte] , en daarmee de onder 1 en 7 tenlastegelegde gedragingen, aan [verdachte] in redelijkheid worden toegerekend. Uit het dossier volgt dat medewerkers die in dienst zijn bij [verdachte] betrokken zijn geweest bij de gepleegde feiten. Deze gedragingen passen in de normale bedrijfsvoering van [verdachte] en [verdachte] heeft hierdoor kosten bespaard. Daarmee zijn de gedragingen [verdachte] dienstig geweest. [verdachte] heeft over de gedragingen kunnen beschikken en heeft deze aanvaard.
4.3.5.2 Overwegingen ten aanzien van feit 1:
Met betrekking tot feit 1 overweegt de rechtbank verder als volgt.
Ten aanzien van feit 1 kan niet worden vastgesteld dat de betrokken medewerkers van [verdachte] wisten dat door het afvoeren van de afvalstof onder de naam “bleekaarde” nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan dan wel konden ontstaan. Wel is de rechtbank van oordeel dat zij dit redelijkerwijs hadden kunnen weten.
Uit de verklaring van [A] volgt immers dat [verdachte] vetzuren, verontreinigd met dioxines, PAK’s en PCB’s reinigt door middel van het toevoegen van Norit en dat deze vetzuren pas ná dit reinigingsproces bruikbaar zijn in de diervoedingsmiddelenindustrie.
Uit de verklaring van [A] volgt verder dat hij weet dat Norit actieve kool betreft. Hij geeft verder aan dat de afvalstof die bij het bedrijfsproces ontstaat, de gebruikte Norit, “verzadigd is met PAK’s, dioxine en PCB’s.” Uit zijn verklaring volgt dat hij op de hoogte is van het feit dat PAK’s schadelijke, kankerverwekkende stoffen zijn en dat dioxines ook gevaarlijke stoffen zijn.
[verdachte] gebruikt de afvalstof bleekaarde niet en deze stof is ook niet aanwezig op het bedrijf. [A] heeft verklaard dat hij niet weet wat bleekaarde is. Wel weet [A] dat er tussen bleekaarde en actief kool verschillen bestaan.
[B] , medewerker bij [verdachte] , heeft verklaard dat de afvalstof, actieve kool, een naam moet hebben en daarom als bleekaarde werd afgevoerd, ondanks dat [verdachte] geen bleekaarde ontvangt. Ook medewerker [C] heeft verklaard dat bij het bedrijf [verdachte] geen bleekaarde wordt ingekocht. Het gaat om Norit.
Dat een derde de term “bleekaarde” zou hebben bedacht, doet aan het voorgaande niet af. Gelet op bovenstaande had van [verdachte] en de medewerkers verwacht mogen worden dat zij niet zonder meer de stof Norit van een andere naam zouden voorzien zonder te weten of dit de juiste benaming was van de afvalstof die [verdachte] afvoerde.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] het onder 1 tenlastegelegde tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] heeft begaan. [bedrijf 1] is een erkend verzamelaar, inzamelaar, handelaar en/of bemiddelaar van afvalstoffen en dient op basis daarvan te beschikken over de nodige kennis over (het verwerken van) afval.
Een medewerker van [bedrijf 1] heeft het werkproces waarbij de door [verdachte] af te voeren afvalstof ontstond gezien. Daarbij is aan deze medewerker medegedeeld dat [verdachte] zich bezighoudt met het reinigen van vervuilde oliën en vetten met actieve kool. [bedrijf 1] heeft monsters ontvangen van de afvalstof. Uit het onderzoek is niet gebleken dat [bedrijf 1] deze monsters heeft laten onderzoeken.
De afvalstof van [verdachte] is desondanks door [bedrijf 1] afgevoerd onder de naam “bleekaarde.”
4.3.5.3 Overwegingen ten aanzien van feit 7:
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat [A] , werkzaam bij [verdachte] , in de onder 7 ten laste gelegde periode wist dat het afvoeren van de afvalstof actieve kool als bleekaarde nadelige gevolgen voor het milieu kon veroorzaken dan wel veroorzaakte. In die periode heeft [verdachte] zich ontdaan van het afval aan respectievelijk de bedrijven [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Het gaat om niet-erkende handelaren, deze bedrijven staan immers niet vermeld op de VIHB-lijst als verzamelaar, inzamelaar, handelaar en/of bemiddelaar van afvalstoffen.
Uit het dossier volgt dat [A] en [D] , werkzaam bij [bedrijf 2] , meermalen contact hebben gehad over het afvoeren van de betreffende afvalstof. Op 12 februari 2013 neemt [D] , werkzaam bij [bedrijf 2] , telefonisch contact op met verbalisant. [D] bevestigt dat de “bleekaarde” die in december 2012 als coproduct in een co-vergistingsinstallatie is gebruikt actieve koolstof bevatte. Hij verklaart dat in veel partijen “bleekaarde”, die aan de (co)vergisters in Nederland worden geleverd, afgewerkte actieve koolstof zit. Het is heel gebruikelijk. De bleekaarde en de afgewerkte kool worden toegevoegd om het drogestofgehalte van vloeibare coproducten te verhogen. Veel co-vergisters controleren bij ontvangst van een coproduct het drogestofgehalte, omdat de prijs vaak daarop is gebaseerd. De co- vergisters weten niet dat er ontoliede bleekaarde en afgewerkte actieve koolstof in vloeibare coproducten worden weggemengd. [D] verklaart daarover “we moeten de boeren niet slimmer maken dan ze zijn.”
Daarnaast blijkt uit het dossier dat [A] in april 2012/mei 2012 emailcontact heeft gehad met [E] van [bedrijf 6] . [E] bericht [A] als volgt:
“Hoi [A] , we zijn er nog niet uit wat voor [verdachte] de juiste Euralcode is. Het heet bij een collega bedrijf van je: actief kool en jij noemt het bleekaarde. Dit is een groot verschil. Bleekaarde mag naar een vergister en actief kool niet.”
Tot slot is in het dossier een begeleidingsbrief opgenomen van 10 juni 2013, betreffende het afvoeren van de afvalstof “Norit” aan [bedrijf 3] . [F] , werkzaam bij [bedrijf 3] , heeft verklaard dat er overleg heeft plaatsgevonden over de naam van de stof die op de begeleidingsbrief moest worden opgenomen. Daarbij is éénmaal Norit opgeschreven door [verdachte] . Daarna is dat weer teruggeschreven naar ontoliede bleekaarde. Dit heeft [verdachte] gedaan. Uit zijn verklaring volgt dat er over de omschrijving van de stof die aan [bedrijf 3] geleverd is, overleg is geweest tussen [F] , [D] en iemand van [verdachte] . Dat moest een omschrijving zijn die staat op de Aa lijst. De rechtbank stelt vast dat het hierbij gaat om bijlage Aa bij de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet In deze bijlage staan de stoffen genoemd die als meststoffen mogen worden verhandeld en gebruikt. Daarbij gaat het alleen om afval- of reststoffen waartegen geen milieukundige en landbouwkundige bezwaren zijn. In bijlage Aa, onderdeel IV, staan de afvalstoffen genoemd die bestemd zijn als covergistingsmateriaal.
Afgewerkte koolstof is niet opgenomen in onderdeel IV van Bijlage Aa bij de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet en mag daarom niet als coproduct tezamen met dierlijke uitwerpselen worden vergist, indien het digestaat als meststof wordt bestemd.
Gelet op het voorgaande is bewust gezocht naar een naamgeving van de afvalstof zodat deze wel bestemd kon zijn als covergistingsmateriaal.
De rechtbank acht het medeplegen van het onder 7 ten laste gelegde feit bewezen. Uit het voorgaande volgt dat er meermalen overleg is geweest tussen medewerkers van [verdachte] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] over de naamgeving van de af te voeren afvalstof. Daarnaast blijkt dat medewerkers van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] een bezoek hebben gebracht aan het bedrijf [verdachte] . Hen is daar uitleg gegeven over het werkproces waarbij de betreffende afvalstof ontstaat: het reinigen van vervuilde oliën en vetten met actieve kool. Door de [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zijn monsters genomen van de afvalstof. Niet is gebleken dat deze bedrijven de betreffende monsters hebben laten onderzoeken. Desondanks is de afvalstof van [verdachte] meermalen afgevoerd door [bedrijf 2] en [bedrijf 3] als “bleekaarde.”
4.3.5.4 Overwegingen ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op dat wat hiervoor is overwogen ten aanzien van feit 1, onder paragraaf 4.3.5.1, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van het opzettelijk noteren van een onjuiste omschrijving op de begeleidingsbrieven aan Beneluxvet.
Bewezen is dat medewerkers van [verdachte] dit feit in nauwe en bewuste samenwerking met medewerkers van [bedrijf 1] heeft begaan. Over de (inhoud van de) begeleidingsbrieven is overleg geweest tussen medewerkers [verdachte] en [bedrijf 1] . Zij hebben afgesproken dat [bedrijf 1] de begeleidingsbrief uitprint en aan de chauffeur meegeeft. De chauffeur haalt het afval dan op bij [verdachte] en neem de begeleidingsbrief vervolgens weer mee naar [bedrijf 1] .110 Op de begeleidingsbrief is door [bedrijf 1] de naam “bleekaarde” geplaatst.
Door [bedrijf 1] zijn vervolgens telkens nieuwe begeleidingsbrieven opgesteld, betreffende de afgifte van de afvalstoffen aan [bedrijf 4] . Ook op deze begeleidingsbrieven staat vermeld dat het gaat om de stof “bleekaarde’.
Op dezelfde gronden als hiervoor uiteengezet in paragraaf 4.3.5.1 kunnen de gedragingen van de medewerkers van [verdachte] in redelijkheid aan de rechtspersoon [verdachte] worden toegerekend.
4.3.5.5 Overwegingen ten aanzien van feit 6:
De rechtbank acht het onder feit 6 tenlastegelegde valselijk opmaken en vervolgens opzettelijk gebruik maken van de in de tenlastelegging opgenomen begeleidingsbrieven van 29 december 2011, 18 januari 2012, 14 februari 2012 en 9 maart 2012 wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op datgene wat hiervoor onder paragraaf 4.3.5.3 ten aanzien van het medeplegen van feit 2 is overwogen, is bewezen dat medewerkers van [verdachte] dit feit in nauwe en bewuste samenwerking met medewerkers van [bedrijf 1] hebben begaan.
Op dezelfde gronden als hiervoor uiteengezet in paragraaf 4.3.5.1 kunnen de gedragingen van de medewerkers van [verdachte] in redelijkheid aan de rechtspersoon [verdachte] worden toegerekend.
In de onder feit 6 genoemde begeleidingsbrief van 9 februari 2012 met nummer AB16949173, staat in rubriek 6 vermeld dat het gaat om de afvalstof “mengsel met uitsluitend spijsolie”. De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] zich bij het bij dit begeleidingsdocument behorende bedrijfsafvaltransport heeft ontdaan van een andere afvalstof dan op genoemd document is vermeld. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van valsheid in geschrift ten aanzien van deze begeleidingsbrief.
4.3.5.6 Overwegingen ten aanzien van feit 8:
Uit de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat [verdachte] zich meermalen heeft ontdaan van gevaarlijke afvalstoffen aan [bedrijf 3] en [bedrijf 2] . Deze bedrijven staan niet vermeld op de VIHB-lijst als verzamelaar, inzamelaar, handelaar en/of bemiddelaar van afvalstoffen. De rechtbank acht bewezen dat verdachtes opzet gericht was op het zich ontdoen van de afvalstof door afgifte aan een ander. De medewerkers van [verdachte] hadden na moeten gaan of deze bedrijven bevoegd waren gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen dan wel nuttig toe te passen of te verwijderen. Niet alleen van de medewerkers van [verdachte] , maar ook van de medewerkers van [bedrijf 3] en [bedrijf 2] , bedrijven die zich onder meer bezighouden met afvalverwerking en de handel in afval, kon dat verwacht worden. Van werknemers van dergelijke bedrijven wordt immers verwacht dat deze zich voorafgaande aan hun handelen vergewissen van de van toepassing zijnde rechtsregels. Zij dienen zich ook te realiseren dat de (Europese) milieuregelgeving op dit gebied over het algemeen streng is, teneinde de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen de schadelijke invloeden.
Gelet op het voorgaande is het medeplegen van het ten laste gelegde feit met [bedrijf 3] en [bedrijf 2] wettig en overtuigend bewezen. Op dezelfde gronden als hiervoor uiteengezet in paragraaf 4.3.5.1 kunnen de gedragingen van de medewerkers van [verdachte] in redelijkheid aan de rechtspersoon [verdachte] worden toegerekend.
4.3.5.7 Overwegingen ten aanzien van feit 9:
De rechtbank acht het onder feit 9 tenlastegelegde valselijk opmaken en vervolgens opzettelijk gebruik maken van de in de tenlastelegging opgenomen begeleidingsbrieven en CMR-vervoersbewijzen wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op dat wat hiervoor in paragraaf 4.3.5.3 ten aanzien van het medeplegen is overwogen, is bewezen dat medewerkers van [verdachte] dit feit in nauwe en bewuste samenwerking met medewerkers van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] hebben begaan. Op dezelfde gronden als hiervoor uiteengezet in paragraaf 4.3.5.1 kunnen de gedragingen van de medewerkers van [verdachte] in redelijkheid aan de rechtspersoon [verdachte] worden toegerekend.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1. op tijdstippen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 11 juli 2012 te [vestigingsplaats] tezamen en in vereniging met een ander meermalen, opzettelijk, bedrijfsmatig handelingen met betrekking tot afvalstoffen heeft verricht, terwijl daardoor, naar zij redelijkerwijs had kunnen weten, nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan, immers werd met PCB's en dioxinen verontreinigde actieve kool als bleekaarde afgevoerd waardoor de verontreinigde actieve kool in de biovergistingsinstallatie [bedrijf 5] en vervolgens in het milieu kon/is terecht(ge)komen.
10 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde. Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 6, 7, 8 en 9 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: medeplegen van een overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.1, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Feit 2: medeplegen van een overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.39 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Feit 6 en feit 9: telkens: medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd en
telkens: medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Feit 7: medeplegen van een overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.1, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Feit 8: medeplegen van een overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.37 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 40.000,00 (zegge: veertigduizend euro en nul eurocent).
Noot
Deze uitspraak gaat over een klassiek geval van milieucriminaliteit waarbij gesjoemeld wordt met het wegmengen van afvalstoffen en het gebruiken van onjuiste EURAL-codes. Het betreft een bedrijf dat gebruikte oliën en vetten bewerkt om verontreinigingen te verwijderen, waardoor na reiniging de stoffen opnieuw kunnen worden gebruikt in de diervoedingsindustrie. De zuiveringsstap bestaat uit het toevoegen van actief kool (“Norit”) dat sterk adsorberende eigenschappen heeft en de verontreinigingen in zich opneemt. Dat zijn hier milieugevaarlijke stoffen, namelijk dioxinen, kwik, CFK’s en metalen.
De gebruikte actief kool heeft volgens het tweede Landelijk Afvalbeheerplan (LAP2, sectorplan 25) in beginsel maar één mogelijke eindbestemming: verwijderen door verbranden. Dit betekent verbranding in een afvalverbrandingsinstallatie onder zodanige omstandigheden dat de aanwezige verontreinigingen worden vernietigd. Uit financieel oogpunt een niet erg gunstige optie en om die reden is het materiaal onder de benaming “bleekaarde” verkocht aan biovergistingsinstallaties. In een biovergistingsinstallatie wordt met mest en andere organische reststromen biogas geproduceerd en de resterende vaste substantie (digestaat) kan onder de vigeur van de Meststoffenwet worden uitgereden over landbouwgronden. Voor het gebruik van meststof gelden de eisen uit de Meststoffenwet en hier in het bijzonder de toegelaten stoffen die zijn opgenomen in Bijlage Aa van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Actiefkoolresiduen staan daar (nog) niet op, bleekaarde wel. Om die reden heeft men bij het bedrijf de naam veranderd in bleekaarde en ook de bijbehorende EURAL-code aangepast.
De verdachte wordt veroordeeld op basis van onder meer de zorgplicht van de Wet milieubeheer (artikel 10.1 Wet milieubeheer). Ingevolge artikel 10.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is eenieder die handelingen met betrekking tot afvalstoffen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, verplicht alle maatregelen te nemen of na te laten die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. De rechtbank meent dat de medewerkers van het verdachte bedrijf redelijkerwijs konden weten dat door het afvoeren van de afvalstof onder de naam “bleekaarde” nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan dan wel konden ontstaan. Zij wisten namelijk dat PAK’s en dioxinen schadelijke en gevaarlijke stoffen zijn. Zij mochten niet de stof die bekend is onder de naam Norit afvoeren onder de naam bleekaarde.
Dat is mijn inziens een duidelijk signaal naar mogelijke overtreders van de zorgplicht: op het moment dat je afvalstoffen duidelijk voorziet van een foute naam en je weet dat er stoffen zoals dioxines en PAK’s inzitten, dan is het foute boel en moeten alle alarmbellen gaan rinkelen.
T. van der Meulen
Instantie | Rechtbank Midden-Nederland |
---|---|
Datum uitspraak | 26-01-2017 |
Publicatie | JM 2017/28 (Sdu Jurisprudentie Milieurecht), aflevering 3, 2017 |
Annotator |
|
ECLI | ECLI:NL:RBMNE:2017:332 |
Zaaknummer | 16/995005-16 (P) |
Overige publicaties |
|
Rechtsgebied | Omgevingsrecht |
Rubriek | Afval / Strafrecht |
Rechters |
|
Partijen | Vonnis van de meervoudige economische kamer van 26 januari 2017 in de strafzaak tegen [verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats] aan de [adres] . |
Regelgeving |
|