JOR 2017/205, Rechtbank Gelderland 28-09-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5312, C/05/289042/HA ZA 15-511
Inhoudsindicatie
Pandrecht op aandelen, Profiteren van wanprestatie, Uitholling onderpand door vestiging hypotheekrecht aan derde door vennootschap wier aandelen zijn verpand, Onrechtmatige daad hypotheekgever jegens pandhouder, Toerekening van kennis, Verwijzing naar HR 28 maart 2014, «JOR» 2014/189, m.nt. Malycha (Joba Trust/Tjin-Hin-Tjoe)Samenvatting
Gedaagden sub 1 en 2 stellen dat door de verhypothekering van het landgoed ten behoeve van gedaagde sub 3 de waarde van het onderpand, namelijk het pakket aandelen van gedaagde sub 2 in gedaagde sub 1, niet veranderd is. Dit is onjuist. Het verhaalsobject – het aandelenpakket – is op zich hetzelfde gebleven. De intrinsieke waarde van dit aandelenpakket werd en wordt vrijwel uitsluitend gevormd door de waarde van het landgoed. De waarde van het landgoed in het economisch verkeer is behoudens fluctuaties, waaronder de fluctuaties die de economische crisis meebracht, door de verhypothekering niet aangetast, maar de waarde van het aandelenpakket als onderpand is dat wel. Was immers de intrinsieke waarde van het aandelenpakket voor de bank als pandhouder de waarde van het landgoed, na verhypothekering hiervan is, wanneer zich aan de zijde van gedaagde sub 2 betalingsproblemen gaan voordoen, de intrinsieke waarde van het aandelenpakket voor de pandhouder het restant van de waarde van het landgoed na voldoening van de hypotheekhouder. Gedaagde sub 2 heeft dan ook door een recht van hypotheek op het landgoed te verlenen aan gedaagde sub 3 gehandeld in strijd met de bepalingen van art. 4 van de pandakte en art. 2 Algemene Bankvoorwaarden. Het resultaat van de verhypothekering van het landgoed is dus enerzijds geweest de uitholling van de waarde van het pandrecht van de bank en anderzijds een toerekenbare tekortkoming van de zijde van gedaagde sub 2 tegenover de bank waaraan art. 27 Algemene Bankvoorwaarden en 5 onder a Algemene Bepalingen Geldleningen de onmiddellijke opeisbaarheid van het krediet verbindt.
De positie van gedaagde sub 1 is die van een zelfstandige entiteit, een rechtspersoon. Zij was op de hoogte van de verpanding als partij bij de pandakte en van de hypotheekverlening als hypotheekgever. De kennis die gedaagde sub 2 had van de verpanding van haar aandelen en het inzicht in de invloed van de verhypothekering van het landgoed op de waarde van die aandelen had dus ook gedaagde sub 1 zelf. Daarnaast staat de vraag of de wetenschap die gedaagde sub 2 had over de positie van de bank en zijn verplichtingen jegens de bank kan worden toegerekend aan gedaagde sub 1. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord om de volgende redenen. Gedaagde sub 2 is in de eerste plaats de enige aandeelhouder en de bestuurder van gedaagde sub 1, wier vrijwel enige activiteit bestond in het uitoefenen van het eigendomsrecht op het landgoed, dat het woonhuis van gedaagde sub 2 en zijn echtgenote was. Hieruit volgt dat de activiteiten van gedaagde sub 2 en gedaagde sub 1 zeer nauw verweven waren en dat het bezit van informatie die betrekking had op de verpanding van de aandelen bij gedaagde sub 2 toegerekend kan worden aan gedaagde sub 1. Dit betekent dat gedaagde sub 1, op de hoogte van de waarde van haar landgoed, van de verpanding van haar aandelen aan de bank en de verplichtingen van gedaagde sub 2 als schuldenaar/kredietnemer tegenover de bank, heeft meegewerkt aan de verhypothekering ten behoeve van gedaagde sub 3. Zij maakte hierbij geen gebruik van de wanprestatie van gedaagde sub 2 tegenover de bank. Zij handelde wel in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid die haar betaamde tegenover de bank. Dit deed zij door zich als noodzakelijk meewerkend persoon en bewust van de positie van de bank te lenen voor het uithollen van de waarde van de door het pandrecht verschafte zekerheid, kennelijk enkel ten behoeve van gedaagde sub 2, van wie zij wist dat hij daarmee wanprestatie pleegde, en zonder hierbij zelf enig belang te hebben (zie bijv. HR 28 maart 2014, «JOR» 2014/189, m.nt. Malycha (Joba Trust/Tjin-Hin-Tjoe)). Daardoor heeft zij zelf door onrechtmatig jegens de bank te handelen, de bank schade berokkend. Deze dient zij te vergoeden.
Uitspraak
(...; red.)
2. De feiten
2.1. Op 2 september 2004 komt een kredietovereenkomst tot stand tussen Staalbankiers enerzijds en aan de andere kant Laurant en zijn echtgenote, J.E.M. Laurant-van de Poel. De achtergrond hiervan vormt het gegeven dat Laurant een schuld heeft aan zijn holding, EL Beheer B.V. (verder: EL Beheer). Het bedrag hiervan is aangewend voor beleggingen. De kredietovereenkomst, vastgelegd in een door Laurant en zijn echtgenote voor akkoord ondertekende offerte van Staalbankiers, houdt onder meer in:
“Soort & doel financiering
Deze kredietfaciliteit wordt u verstrekt in de vorm van een roll-over lening met als doel de reeds bestaande financiering bij EL Beheer af te bouwen (...).
Hoofdsom & looptijd
Een bedrag aan te houden in Zwitserse Franken als equivalent van het bedrag van € 2.000.000,00 (...) tegen de dagkoers op het moment van verstrekking.
Tijdens de looptijd van de financiering kunt u kiezen uit rentevastperioden van drie, zes of twaalf maanden. De financiering dient in ieder geval na maximaal 30 jaar geheel afgelost te zijn. De kredietfaciliteit dient uiterlijk op 17 oktober 2004 in zijn geheel te zijn opgenomen.
Rente & betalingswijze
Afhankelijk van uw keuze zal de rente op basis van drie, zes of twaalf maands LIBOR (...) worden vastgesteld. Deze rente wordt verhoogd met een opslag van 1,30% (...).
Wij wijzen u hierbij op het risico van een lening in Zwitserse Franken, namelijk het risico dat u ondanks het gunstige Libor-rentetarief, als gevolg van koersschommelingen van de Zwitserse Frank ten opzichte van de Euro, per saldo ongunstiger uit zou kunnen zijn dan in het geval de lening verstrekt zou zijn in Euro’s, gecombineerd met het Euribor-rentetarief. Door ondertekening van deze offerte bevestigt u dat u bekend bent met voornoemde financiële risico’s.”
2.2. In het kader van de voorbereiding van deze kredietovereenkomst is aan de orde gekomen hoe Laurant zekerheid kan stellen. De enige zekerheid viel te vinden in het landgoed De Zomp (verder: het landgoed) dat vrijwel het gehele vermogen van De Zomp vormt. Laurant is enig aandeelhouder van De Zomp. De waarde van het landgoed waarvan de partijen bij de onder 2.1 bedoelde overeenkomst uitgingen, was in 2004 ongeveer € 4.000.000,00.
2.3. De statuten van De Zomp bevatten destijds in art. 2 als doelomschrijving:
“Het doel van de vennootschap is het verkrijgen, beheren, instandhouden en exploiteren van een of meer landgoederen in de zin van de Natuurschoonwet negentienhonderd achtentwintig, alles in de ruimste zin van het woord.”
De partijen bij de onder 2.1 bedoelde overeenkomst waren van mening dat deze bepaling in de weg stond aan het vestigen van een recht van hypotheek op het landgoed ten behoeve van Staalbankiers tot zekerheid van de schuld van Laurant.
2.4. De onder 2.1 bedoelde overeenkomst vermeldt onder “zekerheden”:
“Tot zekerheid voor de terugbetaling van al hetgeen u ons op enig moment schuldig bent of zal zijn, verstrekt u ons de volgende zekerheden:
– Verpanding van de aandelen van het De Zomp met hierin het landgoed gelegen aan de Valkstraat 22 te Overasselt.”
2.5. De desbetreffende akte van verpanding van aandelen wordt op 2 september 2004 verleden; partij bij de akte zijn Staalbankiers, Laurant en De Zomp. In de pandakte is onder meer opgenomen:
“Artikel 1.
Tot meerdere zekerheid voor de terugbetaling voor de pandgever en/of mevrouw Laurant-van de Poel, hierna genoemd, aan de Bank van al hetgeen de Bank nu of te eniger tijd te vorderen heeft of mocht hebben van de Pandgever en of mevrouw J.E.M. Laurant-van de Poel, zo van hen tezamen als van ieder van hen afzonderlijk, uit welken hoofde dan ook, zowel in als buiten rekening-courant, al of niet in het gewone bankverkeer en al of niet onder voorwaarde of tijdsbepaling vestigt de Pandgever ten behoeve van de Bank een eerste recht van pand op de Aandelen, welk recht van pand de Bank hierbij aanvaardt. (...)
Artikel 4.
(...) De Pandgever zal zich onthouden van enige handeling die leidt of kan leiden tot een waardevermindering van de Aandelen of die de afdwingbaarheid van de pandrechten van de Bank krachtens deze akte kan bemoeilijken.”
2.6. De onder 2.1 bedoelde kredietovereenkomst bevat onder “Algemene voorwaarden” de tekst:
“Voor zover in deze offerte hiervan niet is afgeweken, zijn de bijgaande Algemene Voorwaarden van de Nederlandse Vereniging van Banken en de Algemene Bepalingen van Geldlening, welke zijn gepasseerd bij akte op 18 december 2001, op deze overeenkomst mede van toepassing.”
2.7. In de Algemene Voorwaarden van de Nederlandse Vereniging van Banken (hierna: de Algemene Bankvoorwaarden) is onder meer opgenomen:
“Artikel 2 Zorgplicht bank en cliënt
1. De bank neemt bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht en houdt daarbij naar beste vermogen rekening met de belangen van de cliënt. Geen van de bepalingen van deze algemene bankvoorwaarden of van de door de bank gebruikte bijzondere voorwaarden kan aan dit beginsel afbreuk doen.
2. De cliënt neemt jegens de bank de nodige zorgvuldigheid in acht en houdt daarbij naar beste vermogen rekening met de belangen van de bank. (...)
Artikel 26 Zekerheden
1. Door het van toepassing worden van deze algemene bankvoorwaarden heeft de cliënt zich jegens de bank verbonden om voor alle bestaande en alle toekomstige vorderingen van de bank op de cliënt, uit welken hoofde ook, op eerste verzoek van de bank, ten genoegen van de bank, (aanvullende) zekerheid te stellen. (...)
Artikel 27 Onmiddellijke opeisbaarheid
Als de cliënt in verzuim is met de nakoming van enige verplichting jegens de bank, mag de bank haar vorderingen op de cliënt door opzegging onmiddellijk opeisbaar maken, tenzij dit gelet op de geringe betekenis van het verzuim niet gerechtvaardigd is. Een dergelijke opzegging geschiedt schriftelijk met vermelding van de reden.
Artikel 28 Bijzondere kosten
1. (...)
2. Alle overige bijzondere kosten van de bank voortvloeiend uit de relatie met de cliënt komen voor rekening van de cliënt voor zover dit redelijk is.”
2.8. In de Algemene Bepalingen Geldleningen Staalbankiers (hierna: de Algemene Bepalingen Geldleningen) is onder meer bepaald:
“5. Vervroegde opeisbaarheid
In afwijking van het bepaalde in artikel 3 is het door de Debiteur aan de bank uit hoofde van de Overeenkomst verschuldigde alsmede al het overige verschuldigde te allen tijde terstond en in zijn geheel opeisbaar zonder enige sommatie of ingebrekestelling in geval:
a. Van verzuim van de Debiteur in de nakoming van enigerlei van zijn verplichtingen ingevolge de Overeenkomst of ingevolge enigerlei andere daarmee verhoudende overeenkomst, zoals bijvoorbeeld ter zake van door de Debiteur of derden aan de Bank verleende zekerheden, zoals pand en hypotheek of uit garantie (...)
h. Een naar het oordeel van de Bank belangrijk deel van het vermogen van de Debiteur zonder voorafgaande toestemming van de Bank wordt vervreemd, is teniet gegaan, beschadigd, onteigend of geconfisqueerd of anderszins bezwaard; (...)
7. Kosten
Alle kosten voortvloeiende uit of op enigerlei wijze verbandhoudende met de Overeenkomst, daaronder mede begrepen door de Bank gemaakte kosten ter uitoefening of bescherming van haar rechten en eventuele belastingen die aan de Bank worden opgelegd, komen voor rekening van de Debiteur. (...)
9. Informatieverschaffing
9.1. De Debiteur verplicht zich jegens de Bank om deze zowel op haar eerste verzoek als ongevraagd inzage te verschaffen in zijn boeken en bescheiden en de Bank alle informatie (waaronder begrepen kopieën van aangiften vennootschaps-, inkomsten- en/of vermogensbelasting) te verschaffen die de Bank redelijkerwijze van de Debiteur verlangt teneinde de Bank in staat te stellen een goed inzicht te krijgen in de vermogenspositie van de Debiteur en ontwikkelingen in diens bedrijfsvoering die op die vermogenspositie een belangrijke invloed kunnen hebben. Voor zover hiertoe de medewerking van derden vereist is, is de Debiteur verplicht al het nodige te verrichten om die derden die medewerking te laten verlenen. (...)”
2.9. In 2010 leent Laurant € 2.500.000,00 van H.D. Melchers. Laatstgenoemde cedeert in 2012 zijn vordering op Laurant uit deze geldlening aan Melfund. Deze heeft in voorafgaande besprekingen, waarbij ook Laurant betrokken was, aangegeven dat Laurant zekerheid dient te stellen.
2.10. Op 8 februari 2012 worden de statuten van De Zomp in die zin gewijzigd dat de doelomschrijving in art. 2 vanaf die wijziging luidt:
“Het doel van de vennootschap is het verkrijgen, beheren, instandhouden en exploiteren van een of meer landgoederen in de zin van de Natuurschoonwet negentienhonderd achtentwintig, alsmede het ter leen opnemen en ter leen verstrekken van gelden en het stellen van zekerheid ook ten behoeve van derden, alles in de ruimste zin van het woord.”
2.11. De Zomp verleent op 10 februari 2012 een recht van eerste hypotheek op het landgoed aan Melfund tot zekerheid van de onder 2.9 bedoelde vordering van € 2.500.000,00.
2.12. Op 22 augustus 2012 schrijft A.J. Hartink, bestuurder van Melfund, aan Staalbankiers:
“Bij dezen benader ik u over een financiering die de heer Melchers (...) in mei 2010 verstrekt heeft aan de heer H.J. Laurant (...).
De omvang van de lening is € 2,5 mio. en dient op korte termijn afgelost te worden. Hoewel het doel van de lening beperkt was tot het beleggen in aandelen genoteerd op Euronext Amsterdam en volledig verpand waren aan de heer Melchers, blijkt de heer Laurant in 2010 de gelden als dekking voor een lening in Zwitserse franken bij Staalbankiers te hebben ondergebracht.
Het komt op ons over alsof er sprake zou kunnen zijn van een ‘dubbele verpanding’. Wellicht dat u of een van uw medewerkers bereid is ons hier nader over te informeren (...).”
2.13. Vervolgens komt Staalbankiers op de hoogte van de onder 2.11 bedoelde hypotheekverlening aan Melfund. Zij stelt zich op het standpunt dat Laurant is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de kredietovereenkomst, waardoor zij grond heeft het krediet op te eisen. De raadsman van Staalbankiers schrijft op 21 september 2012 aan Laurant en zijn vrouw onder meer:
“Cliënte Staalbankiers (...) heeft op 2 september 2004 een kredietovereenkomst met u beiden gesloten. Uit hoofde van die kredietovereenkomst heeft Staalbankiers een bedrag in Zwitserse Franken aan u verstrekt. Uit hoofde van die lening bent u thans een bedrag van € 2.546.732,84 verschuldigd. De openstaande rente bedraagt per heden € 1.841,93. Op de kredietovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen Geldleningen van toepassing.
Tot zekerheid voor de terugbetaling van de schuld uit de kredietovereenkomst aan Staalbankiers, heeft de heer Laurant een pandrecht gevestigd op aandelen die hij houdt in De Zomp (‘De Zomp’). Het vermogen van De Zomp bestaat (vrijwel) geheel uit het landgoed (...). Daarom is de waarde van de aan Staalbankiers verpande aandelen (vrijwel) gelijk aan de (verkoop)waarde van het landgoed. Overigens kon Staalbankiers ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst geen recht van hypotheek vestigen op het landgoed, omdat de statuten van De Zomp daar toentertijd niet in voorzagen.
In art. 4 van de pandakte tussen Staalbankiers, de heer Laurant en De Zomp is bepaald dat de heer Laurant zich dient te onthouden van handelingen die leiden of kunnen leiden tot een waardevermindering van de aandelen die de heer Laurant houdt in De Zomp. Die verplichting heeft de heer Laurant geschonden. De heer Laurant heeft namelijk een recht van hypotheek gevestigd ten behoeve van Melfund (‘Melfund’) op het landgoed tot zekerheid van een lening die hij verschuldigd is aan Melfund. Daardoor is de waarde van de aandelen gereduceerd tot (vrijwel) nihil.
Vestiging van een recht van hypotheek ten behoeve van Melfund was mogelijk omdat de heer Laurant de statuten van De Zomp – plotseling en ogenschijnlijk uitsluitend ten behoeve van de vestiging van een recht van hypotheek voor Melfund – wijzigde. Voor die statutenwijziging heeft Staalbankiers geen toestemming gegeven. U hebt bovendien nagelaten Staalbankiers te informeren omtrent de statutenwijziging. Ook hebt u nagelaten toestemming te vragen voor de vestiging van het recht van hypotheek en nagelaten Staalbankiers daaromtrent te informeren.
Die omstandigheden – en het feit dat de verpande aandelen thans (vrijwel) geen waarde meer vertegenwoordigen – leiden ertoe dat u het vertrouwen van Staalbankiers ernstig heeft geschonden.
In een gesprek op 3 september jl. en bij brief van 5 september jl. verzocht Staalbankiers u voorstellen te doen met betrekking tot nieuw te stellen zekerheden, omdat de waarde van de aandelen van de verpande aandelen thans (vrijwel) nihil is. Die voorstellen zijn echter door Staalbankiers tot op heden niet ontvangen.
Door (i) in strijd te handelen met art. 4 van de pandakte, (ii) geen aanvullende zekerheid te verstrekken, (iii) de verpanden aandelen (indirect) te bezwaren en (iv) het vertrouwen van Staalbankiers ernstig te schaden, is uw schuld aan Staalbankiers terstond en geheel opeisbaar blijkens art. 5 Algemene Bepalingen van Geldleningen.
Gezien uw weigering mee te werken aan een oplossing buiten rechte, heb ik opdracht een procedure tegen u aanhangig te maken. (...) Om een procedure af te wenden sommeer ik u namens Staalbankiers uiterlijk woensdag 26 september 2012 om 12.00 uur (i) uw schuld aan Staalbankiers (...) te vermeerderen met de contractuele rente (...) te voldoen dan wel voldoende (vervangende of aanvullende) zekerheden te verschaffen, (ii) inzicht te verschaffen in alle voor verhaal vatbare vermogensbestanddelen en (iii) de kosten (...) te vergoeden die Staalbankiers maakt om haar vordering buiten rechte voldaan te krijgen.”
2.14. Laurant en Laurant-van de Poel voldoen niet aan de sommaties van Staalbankiers. Tot zekerheid van haar hiervoor gestelde vordering op hen legt Staalbankiers conservatoir derdenbeslag onder ING Bank N.V., ABN AMRO Bank N.V., Van Lanschot Bankiers N.V. en Coöperatieve Rabobank Rijk van Nijmegen U.A. Voorts neemt Staalbankiers roerende zaken op het landgoed in conservatoir beslag.
3. Het geschil
In conventie
3.1. Staalbankiers vordert, samengevat,
in de procedure voor zover gevoerd tegen De Zomp
1. een verklaring voor recht dat De Zomp onrechtmatig jegens Staalbankiers heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade van Staalbankiers die door dit onrechtmatig handelen is ontstaan,
2. veroordeling van De Zomp tot betaling van € 2.536.368,10,
en in de procedure voor zover gevoerd tegen De Zomp, Melfund en Laurant
3. vernietiging van de rechtshandelingen (overeenkomst tot vestiging van het recht van hypotheek en het pandrecht en de vestiging van zekerheidsrechten) die hebben geleid tot benadeling van Staalbankiers als schuldeiser van De Zomp,
een en ander vermeerderd met rente en kosten waaronder begrepen de nakosten.
3.2. Het standpunt van Staalbankiers komt overeen met wat zij schrijft in haar onder 2.13 geciteerde brief. Zij verwijt De Zomp onrechtmatig handelen jegens haar en is van mening dat bij de vestiging van het hypotheekrecht ten behoeve van Melfund paulianeus is gehandeld in die zin dat Staalbankiers als schuldeiser van Laurant daarbij benadeeld werd.
3.3. De Zomp, Laurant en Melfund voeren verweer. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader ingaan.
In reconventie
3.4. De Zomp en Laurant vorderen, samengevat
– een verklaring voor recht dat Staalbankiers ten onrechte de CHF-kredietovereenkomst van 2 september 2004 met Laurant en zijn echtgenote heeft opgezegd en beëindigd,
– een verklaring voor recht dat Staalbankiers ten onrechte aanspraak maakt op betaling door Laurant (en zijn echtgenote) van € 2.536.368,10 als restant hoofdsom uit hoofde van de opgezegde en beëindigde kredietovereenkomst,
– een verklaring voor recht dat Staalbankiers jegens Laurant (en zijn echtgenote) tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst door als adviseur niet te handelen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur, in gelijke omstandigheden, verwacht mocht worden,
– een verklaring voor recht dat Staalbankiers jegens Laurant (en zijn echtgenote) onrechtmatig heeft gehandeld,
– een verklaring voor recht dat Staalbankiers Laurant (en zijn echtgenote) per 21 september 2012 ten onrechte een rentevergoeding van EURIBOR + 1.30% opslag in rekening heeft gebracht en brengt in plaats van het overeengekomen LIBOR tarief + 1.30% opslag en dat Staalbankiers daarom jegens Laurant (en zijn echtgenote) tekortgeschoten is en tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst,
– veroordeling van Staalbankiers tot vergoeding van schade die Laurant (en zijn echtgenote) heeft geleden en nog zal lijden als op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
– een verklaring voor recht dat het door Staalbankiers gelegde conservatoire beslag ten laste van De Zomp vexatoir is,
– Staalbankiers te bevelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis alle ten laste van Laurant (en zijn echtgenote) en De Zomp gelegde beslagen op te heffen en opgeheven te houden,
– Staalbankiers te bevelen binnen twee dagen na betekening van het vonnis alle ten laste van Laurant (en zijn echtgenote) en De Zomp getroffen executiemaatregelen te staken en gestaakt te houden op verbeurte van een dwangsom,
– veroordeling van Staalbankiers tot betaling aan Laurant van € 901,45,
een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.5. De standpunten van De Zomp en Laurant blijken uit de door hen gevorderde verklaringen voor recht. Staalbankiers voert verweer. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader ingaan.
4. De beoordeling
In conventie
4.1. Wijziging van de statuten van De Zomp bleek op 8 februari 2012 mogelijk terwijl zij in 2004 kennelijk niet mogelijk was. De rechtbank laat dit in het midden. Of Laurant nu wel of niet aan Staalbankiers had laten weten dat de statuten van De Zomp niet gewijzigd konden worden, hij en De Zomp, die zelf betrokken was bij de verpanding van de aandelen en de verhypothekering van haar landgoed, wisten, althans behoorden begrepen te hebben dat de zekerheid die de verpanding van de aandelen bood, bepaald werd door de waarde van het vermogen dat zo goed als geheel – het restant is volgens alle betrokkenen verwaarloosbaar – werd gevormd door de waarde van het tot dat vermogen behorende landgoed.
4.2. Ten tijde van de vestiging van het pandrecht op aandelen was de waarde van het landgoed volgens Laurant en De Zomp ongeveer € 4.000.000,00. Daarmee was, ook volgens Laurant en De Zomp een voldoende zekerheid verschaft voor de verplichtingen van Laurant uit het krediet van op dat moment € 2.000.000,00.
4.3. Laurant en De Zomp stellen dat door de verhypothekering van het landgoed ten behoeve van Melfund de waarde van het onderpand, namelijk het pakket aandelen van Laurant in De Zomp, niet veranderd is. Dit is onjuist. Het verhaalsobject – het aandelenpakket – is hetzelfde gebleven. De intrinsieke waarde van dit aandelenpakket werd en wordt vrijwel uitsluitend gevormd door de waarde van het landgoed. De waarde van het landgoed in het economisch verkeer is behoudens fluctuaties, waaronder de fluctuaties die de economische crisis meebracht, door de verhypothekering niet aangetast, maar de waarde van het aandelenpakket als onderpand is dat wel. Was immers de intrinsieke waarde van het aandelenpakket voor de pandhouder Staalbankiers de waarde van het landgoed, na verhypothekering hiervan is, wanneer zich aan de zijde van Laurant betalingsproblemen gaan voordoen, de intrinsieke waarde van het aandelenpakket voor de pandhouder het restant van de waarde van het landgoed na voldoening van de hypotheekhouder.
4.4. Laurant heeft dan ook door een recht van hypotheek op het landgoed te verlenen aan Melfund gehandeld in strijd met de bepalingen van art. 4 van de pandakte en art. 2 van de Algemene Bankvoorwaarden.
4.5. Het resultaat van de verhypothekering van het landgoed is dus enerzijds geweest de uitholling van de waarde van Staalbankiers’ pandrecht en anderzijds een toerekenbare tekortkoming van de zijde van Laurant tegenover Staalbankiers waaraan de artikelen 27 van de Algemene Bankvoorwaarden en 5, onder a, van de Algemene Bepalingen Geldleningen de onmiddellijke opeisbaarheid van het krediet verbindt. Terecht trekt Staalbankiers deze conclusies in haar brief van 21 september 2012 aan Laurant.
4.6. De positie van De Zomp is die van een zelfstandige entiteit, een rechtspersoon. Zij was op de hoogte van de verpanding als partij bij de pandakte en van de hypotheekverlening als hypotheekgever. De kennis die Laurant had van de verpanding van haar aandelen en het inzicht in de invloed van de verhypothekering van het landgoed op de waarde van die aandelen had dus ook De Zomp zelf.
4.7. Daarnaast staat de vraag of de wetenschap die Laurant had over de positie van Staalbankiers en zijn verplichtingen jegens Staalbankiers kan worden toegerekend aan De Zomp. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend om de volgende redenen. Laurant is in de eerste plaats de enige aandeelhouder en de bestuurder van De Zomp, wier vrijwel enige activiteit bestond in het uitoefenen van het eigendomsrecht op het landgoed, dat in de periode waarover het in de feiten 2.1-2.11 gaat, het woonhuis van Laurant en zijn echtgenote was. Hieruit volgt dat de activiteiten van Laurant en De Zomp zeer nauw verweven waren en dat het bezit van informatie die betrekking had op de verpanding van de aandelen bij Laurant toegerekend kan worden aan De Zomp.
4.8. Dit betekent dat De Zomp, op de hoogte van de waarde van haar landgoed, van de verpanding van haar aandelen aan Staalbankiers en van Laurants verplichtingen als schuldenaar/kredietnemer tegenover Staalbankiers heeft meegewerkt aan de verhypothekering ten behoeve van Melfund. Zij maakte hierbij geen gebruik van de wanprestatie van Laurant tegenover Staalbankiers. Zij handelde wel in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid die haar betaamde tegenover Staalbankiers. Dit deed zij door zich als noodzakelijk meewerkend persoon en bewust van de positie van Staalbankiers te lenen voor het uithollen van de waarde van de door het pandrecht verschafte zekerheid, kennelijk enkel ten behoeve van Laurant, van wie zij wist dat hij daarmee wanprestatie pleegde, en zonder hierbij zelf enig belang te hebben (zie bijvoorbeeld HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:740 («JOR» 2014/189, m.nt. Malycha (Jobe Trust/Tjin-Hin-Tjoe); red.)). Daardoor heeft zij zelf door onrechtmatig jegens Staalbankiers te handelen, Staalbankiers schade berokkend. Deze dient zij te vergoeden.
4.9. Er is overigens, anders dan De Zomp en Laurant betogen, geen sprake van afgeleide schade, maar van een directe materiële aantasting van de aan Staalbankiers verleende zekerheid door de intrinsieke waarde van die zekerheid te verminderen met het bedrag waarvoor zekerheid werd verleend aan Melfund. Het is niet zo dat Staalbankiers getroffen is in haar belang als rechthebbende op de aandelen doordat nadeel is toegebracht aan De Zomp met vermindering van de waarde van de aandelen als gevolg. Het gaat in dit geval om een handeling van De Zomp en van Laurant die er op gericht was de waarde van het landgoed in de eerste plaats aan te wenden voor het verschaffen van zekerheid aan Melfund, waarbij zij Staalbankiers in de positie brachten van degene die pas na Melfund bij een eventuele verkoop uit de opbrengst van het landgoed voldaan kon worden. Daarmee is de schade van Staalbankiers niet afgeleid, maar het directe en beoogde gevolg van het handelen van De Zomp en Laurant.
4.10. Het voorgaande betekent dat de verklaring voor recht dat De Zomp onrechtmatig heeft gehandeld jegens Staalbankiers en aansprakelijk is voor de schade van Staalbankiers die door dit onrechtmatig handelen is ontstaan, toewijsbaar is. Ook de vordering tot vergoeding van schade, zo volgt uit het voorgaande, is toewijsbaar.
4.11. De rechtbank berekent de door Staalbankiers geleden schade als volgt. Het resultaat van het onrechtmatig handelen is dat Melfund zich met voorrang op de waarde van landgoed, het enige relevante vermogensbestanddeel van De Zomp, kan verhalen. Het bedrag van haar vordering vermeerderd met de eventuele uitwinningskosten komt dus in mindering op de waarde van de aandelen voor zover deze overeenkomt met de waarde van het landgoed. Het resultaat noemt de rechtbank hier de restantwaarde van de aandelen. Uitgaande van het onweersproken gegeven dat de verkoopwaarde van het landgoed zowel bij het aangaan van de kredietovereenkomst als op het moment dat Staalbankiers’ vordering op Laurant opeisbaar wordt, de vordering van Staalbankiers ruim overtrof, bestaat de schade van Staalbankiers in het bedrag waarvoor de opbrengst van de aandelen De Zomp tekortschiet voor de voldoening van Staalbankiers voor zover dit tekort niet zou hebben bestaan zonder de verlening van hypotheek aan Melfund.
4.12. Uitgaande van een waarde van het landgoed in 2004 van € 4.000.000,00 en in 2012 van ongeveer € 3.500.000,00, de vordering van € 2.500.000,00 van Melfund – ten aanzien van de lening van Melfund is noch van aflossingen die dit bedrag zouden verlagen noch van achterstallige rentebetalingen of andere kosten gebleken en daarom gaat de rechtbank uit van dit bedrag – en de vordering van € 2.546.732,84 van Staalbankiers is het bedrag waarvoor de opbrengst van de aandelen De Zomp tekortschiet voor de voldoening van Staalbankiers (€ 3.500.000,00 – € 2.500.000,00) – 2.546.732,84 = – € 1.546.732,84. Dit tekort zou niet hebben bestaan zonder de verlening van hypotheek aan Melfund, waar er dan immers nog steeds een overwaarde in het landgoed zat (€ 3.500.000,00 – € 2.546.732,84 = € 953.267,16).
De rechtbank stelt vast dat uit het voorgaande tevens blijkt dat het waardeverschil van de onroerende zaak tussen 2004 en 2012 niet relevant is en het gehele tekort bij de voldoening van Staalbankiers veroorzaakt is door het onrechtmatig handelen van De Zomp en Laurant.
4.13. De vordering tot schadevergoeding is, zo volgt uit het voorgaande toewijsbaar voor € 1.546.732,84.
4.14. Staalbankiers beroept zich tegenover De Zomp, Melfund en Laurant kort gezegd op paulianeus handelen. Dit vereist in ieder geval wetenschap van de benadeling van schuldeiser Staalbankiers aan de zijde van Melfund ten tijde van de hypotheekvestiging. Daarvoor is om te beginnen wetenschap vereist van het bestaan van de verpanding van de aandelen De Zomp aan Staalbankiers. Van geen van beide vormen van wetenschap is in deze zaak gebleken. De stelling van Melfund dat zij eerst kort voordat zij de brief van 22 augustus 2012 aan Staalbankiers zond, op de hoogte was gekomen van de verhouding tussen Laurant en Staalbankiers is op zichzelf plausibel – welk belang zou zij hebben gehad bij het waarschuwen van Staalbankiers als zij wel op de hoogte was geweest en dus behoorde te begrijpen dat er in de ogen van Staalbankiers paulianeus gehandeld kon zijn? – maar, dat is belangrijker, niet gemotiveerd weersproken. Daarmee staat vast dat Melfund pas tussen 10 februari 2012 en 22 augustus 2012 van de verpanding aan Staalbankiers op de hoogte is gekomen. Dit betekent dat het beroep op de pauliana wordt verworpen.
4.15. Het laatste betekent dat de vorderingen tot vernietiging van de rechtshandelingen die hebben geleid tot benadeling van Staalbankiers als schuldeiser van De Zomp – bedoeld zal overigens zijn “als schuldeiser van Laurant” – moeten worden afgewezen.
4.16. Staalbankiers vordert De Zomp te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering zal worden afgewezen. Het beslag is weliswaar onnodig noch onrechtmatig gelegd, maar uit de redenering van Staalbankiers, zoals opgenomen in de dagvaarding onder 3.21, volgt dat zij uit het beslagene inmiddels de beslagkosten voldaan heeft gekregen.
4.17. De Zomp en Laurant zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld van de procedure voor zover tegen hen gevoerd. (...; red.)
4.18. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.19. Voor zover de procedure is gevoerd tegen Melfund wordt Staalbankiers als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. (...; red.)
In reconventie
4.20. Uit het hierboven in conventie overwogene, dat de rechtbank hier voor zover nodig overneemt, volgt dat de vordering tot verklaring voor recht dat Staalbankiers ten onrechte de CHF-kredietovereenkomst van 2 september 2004 met Laurant en zijn echtgenote heeft opgezegd en beëindigd, moet worden afgewezen.
4.21. Hetzelfde geldt voor de vordering tot verklaring voor recht dat Staalbankiers ten onrechte aanspraak maakt op € 2.536.368,10 als restant hoofdsom uit hoofde van de opgezegde en beëindigde kredietovereenkomst.
4.22. Een ander onderdeel van de reconventionele vordering van De Zomp en Laurant betreft de vordering tot verklaring voor recht dat Staalbankiers jegens Laurant (en zijn echtgenote) tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst door als adviseur niet te handelen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur, in gelijke omstandigheden, verwacht mocht worden. Parallel hiermee loopt het verwijt van onrechtmatig handelen omdat Staalbankiers buitencontractuele verplichtingen jegens Laurant en diens echtgenote zou hebben geschonden.
4.23. Kort samengevat is de achtergrond hiervan dat Laurant belegde met van EL Beheer geleend geld en daarbij, zoals hij stelt, “gefaciliteerd” werd door Staalbankiers. De rechtbank erkent dat deze constructie risicovol is. Het risico echter is veroorzaakt doordat Laurant voordat hij geld leende bij Staalbankiers is gaan beleggen met van zijn holding geleend geld. De zekerheid die Staalbankiers in dit verband bood, zo blijkt uit de onder 2.1 bedoelde overeenkomst, dient juist ter dekking van het risico dat wordt gelopen doordat Laurant een nieuwe lening afsluit bij Staalbankiers zodat Laurant de schuld die was ontstaan door het lenen van EL Beheer kon aflossen. Er is dus geen sprake van een lening die wordt aangewend om te gaan beleggen, maar een lening primair ter aflossing van een andere schuld.
Gelet op de verschafte zekerheid, het pandrecht op de aandelen, wist Laurant exact welk risico hij liep tegenover Staalbankiers: uitwinning van het aandelenpakket, dat overigens in 2004 een forse overwaarde vertoonde. Het nadien ontstane risico is het gevolg van het onrechtmatig handelen van Laurant en De Zomp tegenover Staalbankiers, dat resulteerde in de rechtmatige opzegging van de kredietovereenkomst door Staalbankiers. De ontwikkeling die tot aan het moment van opzegging had plaatsgevonden in de CHF-koers verandert daaraan niets.
4.24. Ten aanzien de door Laurant aangevoerde waarschuwingsplicht van Staalbankiers voor valutaschommelingen overweegt de rechtbank als volgt.
De lening in Zwitserse Franc ter aflossing van een andere schuld mag op zichzelf een ongebruikelijk financieel product zijn, daarmee is het nog geen complex product of een product met een bijzonder risico. Hierbij komt dat onweersproken is dat Laurant een vermogende klant was, met ervaring in beleggen en het gebruik van financiële producten, dat hij ook gedurende de looptijd van de lening nog meerdere malen is gewezen op de mogelijkheid van omzetting van de lening naar een lening in Euro en dat hij daar niet op is ingegaan. Ook dit draagt bij tot het oordeel van de rechtbank dat Staalbankiers met de waarschuwing in de offerte van de kredietovereenkomst, zoals weergegeven onder 2.1., ook ten opzichte van het door Laurant genoemde risico van de valutaschommelingen heeft voldaan aan haar zorgplicht.
4.25. Reeds om deze reden verwerpt de rechtbank het beroep op schending van enige zorgplicht door Staalbankiers. De desbetreffende onderdelen van de vordering, gegrond op tekortschieten en op onrechtmatig handelen, zullen worden afgewezen.
4.26. Bij de onder 4.20-4.24 bedoelde vorderingen, evenals bij verschillende hierna nog te bespreken vorderingen, noemt Laurant steeds tussen haken zijn echtgenote als eveneens benadeelde partij, maar nu zij geen procespartij is kan de vordering wat haar betreft niet worden toegewezen.
4.27. Toewijsbaar is de vordering tot verklaring voor recht dat Staalbankiers Laurant per 21 september 2012 ten onrechte een rentevergoeding van EURIBOR + 1.30% opslag in rekening heeft gebracht en brengt in plaats van het overeengekomen LIBOR tarief + 1.30% opslag en dat Staalbankiers daarom jegens Laurant tekortgeschoten is en tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst. De overeenkomst noemt immers met nadruk het LIBOR-tarief als toepasselijk uitgangspunt voor de rente.
4.28. Staalbankiers zal in verband met de onder 4.26 bedoelde verklaring voor recht worden veroordeeld tot vergoeding van schade die Laurant heeft geleden en nog zal lijden als op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet als gevolg van deze tekortkoming.
4.29. Gelet op het voorgaande, waarbij de rechtbank voor zover nodig het in conventie overwogene hier overneemt, bestaat er geen grond voor toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht dat het door Staalbankiers gelegde conservatoire beslag ten laste van De Zomp vexatoir is. Hetzelfde geldt voor de vordering Staalbankiers te bevelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis alle ten laste van Laurant (en zijn echtgenote) en De Zomp gelegde beslagen op te heffen en opgeheven te houden en binnen twee dagen na betekening van het vonnis alle ten laste van Laurant (en zijn echtgenote) en De Zomp getroffen executiemaatregelen te staken en gestaakt te houden op verbeurte van een dwangsom.
4.30. Om de vorderingen die hierboven onder 4.20-4.24 zijn bedoeld, te onderbouwen, heeft Laurant advies ingewonnen. Uit de afwijzing van de vorderingen volgt dat de vordering tot vergoeding van de kosten hiervan ad (...; red.) niet voor toewijzing in aanmerking kan komen.
4.31. De Zomp en Laurant zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. (...; red.)
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. verklaart voor recht dat De Zomp onrechtmatig jegens Staalbankiers heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade van Staalbankiers die door dit onrechtmatig handelen is ontstaan,
5.2. veroordeelt De Zomp om aan Staalbankiers te betalen een bedrag van € 1.546.732,84 (één miljoen vijfhonderdzesenveertigduizend zevenhonderdtweeëndertig euro en vierentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 26 september 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt De Zomp en Laurant in de proceskosten, aan de zijde van Staalbankiers (...; red.),
5.5. veroordeelt Staalbankiers in de proceskosten, aan de zijde van Melfund (...; red.),
5.6. verklaart dit vonnis in conventie onder 5.2, 5.3, 5.4 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8. verklaart voor recht dat Staalbankiers Laurant per 21 september 2012 ten onrechte een rentevergoeding van EURIBOR + 1.30% opslag in rekening heeft gebracht en brengt in plaats van het overeengekomen LIBOR tarief + 1.30% opslag en dat Staalbankiers daarom jegens Laurant tekortgeschoten is en tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst,
5.9. verklaart voor recht dat Staalbankiers in verband met de onder 5.8 bedoelde verklaring voor recht de schade dient te vergoeden die Laurant heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de daarin bedoelde tekortkoming, als op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
5.10. veroordeelt De Zomp en Laurant hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt, ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten aan de zijde van Staalbankiers (...; red.),
5.12. verklaart dit vonnis in reconventie onder 5.10 en 5.11 uitvoerbaar bij voorraad,
5.13. wijst het meer of anders gevorderde af.
Instantie | Rechtbank Gelderland zp Arnhem |
---|---|
Datum uitspraak | 28-09-2016 |
Publicatie | JOR 2017/205 (Sdu Jurisprudentie Onderneming & Recht), aflevering 7-8, 2017 |
ECLI | ECLI:NL:RBGEL:2016:5312 |
Zaaknummer | 289042 |
Overige publicaties |
|
Rechtsgebied | Insolventierecht |
Rubriek | Financiering, zekerheden en insolventie |
Rechters |
|
Partijen | Staalbankiers NV te ’s-Gravenhage, eiseres in conventie, verweerster in reconventie, advocaat: mr. J. Bedaux, tegen 1. Landgoed De Zomp BV te Overasselt, gemeente Heumen, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, advocaat: mr. J.C.T. Papeveld, 2. H.J. Laurant te Overasselt, gemeente Heumen, gedaagde in conventie, eiser in reconventie, advocaat: mr. J.C.T. Papeveld, 3. Melfund Group BV te Arnhem, gedaagde in conventie, advocaat: mr. A.V. Paardekooper. |
Regelgeving |
|