Kan recht op verrekening van huishoudkosten vervallen? (2007.02.3432)
In de huwelijkse voorwaarden spreken echtgenoten doorgaans af wat ieder van hen moet bijdragen in de kosten van de huishouding. Indien hiervan wordt afgeweken, heeft de ene echtgenoot aan het einde van het kalenderjaar een vorderingsrecht op de andere echtgenoot. Uit het arrest van de Hoge Raad van 29 april 1994, JBN 1994, nr. 83 (Ter Kuile-Kofman) volgt dat deze verrekening aan het einde van ieder jaar moet plaatsvinden omdat anders het recht verwerkt. Gelet op dit arrest lijkt een vervalbeding met betrekking tot teveel betaalde huishoudkosten geen toegevoegde waarde te hebben. Echter, de Hoge Raad lijkt in zijn arrest van 15 september 2006, Notafax 2006, nr. 225 op zijn mening te zijn teruggekomen. Immers, uit het recente arrest volgt dat een vervalbeding ter zake van de kosten van de huishouding buiten toepassing moet blijven als dit beroep in strijd is met de redelijkheid en de billijkheid. De bewijslast dat dit het geval is, rust echter op de echtgenoot/schuldeiser. In zoverre wordt dus afgeweken van het arrest van 19 januari 1996, JBN 1996, nrs. 28 en 53 (Rensing-Polak) inzake het vervalbeding met betrekking tot een periodiek verrekenbeding. De auteur juicht deze koerswijziging van harte toe. Het blijft voor hem echter wel onduidelijk waarom het ene vervalbeding anders moet worden behandeld dan het andere.
C.A. KraanFTV 2006/47
Wetgeving | |
---|---|
Jurisprudentie | |
Officiële publicaties | |
Europese regelgeving | |
Soort nieuws | Literatuur |
Publicatiedatum | 01-05-2009 |
Nummer | 2007/0025 |