Naar de inhoud

Matters of Fact

Bij het beantwoorden van de bewijsvraag stuit de rechter op een inductieprobleem. Hieronder wordt getracht te achterhalen hoe rechters hiermee omgaan bij de totstandkoming van de bewijsbeslissing, en hoe de door rechters gehanteerde redeneringen zich verhouden tot de manier waarop in de wetenschap wordt geredeneerd in situaties van onzekerheid.

1 Waarheidsvinding

Da mihi factum, dabo tibi ius. Geef mij de feiten en ik geef u het recht. Een adagium dat kennelijk rechtstreeks uit de mond van een rechter is opgetekend. Maar zo gemakkelijk gaat dat niet. De feiten liggen niet voor het oprapen. De officier van justitie presenteert zijn zaak op basis van de processtukken. De verdachte en zijn advocaat geven weerwoord. De zitting is, met andere woorden, exemplarisch voor de ‘retorische situatie’. Ter terechtzitting is doorgaans meer debat over de feiten dan over het recht. Tegenspraak is dus niet alleen de motor van de rechtsstrijd,1 het is ook de motor van de waarheidsvinding, van ‘factfinding’. Dat is in de rechtspraak niet anders dan in de wetenschap.

Als dit het hele verhaal is, kunnen we volstaan met te constateren dat de retorische situatie zich van oudsher een vaste plek heeft verworven binnen de rechtspraktijk, ook waar het feitenonderzoek betreft. Rechtspraak en tegenspraak vormen twee zijden van één spreekwoordelijke medaille.

Maar dit is helaas niet het hele verhaal. Waarheidsvinding is namelijk op zichzelf een intrinsiek gecompliceerde operatie, die gemakkelijk tot onjuiste uitkomsten kan leiden. Goed georganiseerde tegenspraak vormt geen garantie voor succes.

2 Oorzaak en gevolg

Net zo min als een arts die doende is met het stellen van een diagnose voor bepaalde medische klachten, …