Moderne onmiddellijkheid, onmiddellijkheid ‘light’
In het huidige systeem is het ter zitting horen van getuigen een uitzondering. In de nieuwe plannen voor een modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt de praktijk op dat punt geïncorporeerd en uitgebouwd. Alle onderzoekshandelingen dienen zoveel mogelijk in het voorbereidend onderzoek te worden verricht, zodat de zaak efficiënt ter zitting kan worden afgedaan zonder dat getuigen daar nog moeten worden gehoord. Deze plannen strijden met de uitgangspunten van het EHRM en de gedachten achter het onmiddellijkheidsbeginsel. Dat beginsel verdient een herwaardering.
1 Inleiding
In het onderzoeksproject Strafvordering 2001 wordt geschreven dat zuinigheid en efficiëntie belangrijke kenmerken zijn van het Nederlandse strafproces.1 In Modernisering Wetboek van Strafvordering klinken die kenmerken op het punt van het onmiddellijkheidsbeginsel stevig door. Na de ‘knauw’ die het onmiddellijkheidsbeginsel door het De auditu-arrest heeft gekregen,2 is de betekenis van het onmiddellijkheidsbeginsel, zoals bekend verondersteld mag worden, beetje bij beetje verder afgekalfd. De huidige plannen houden min of meer de doodsteek van het beginsel in, in ieder geval ten aanzien van het horen van getuigen ter zitting, dat nog minder zou moeten geschieden. Mijns inziens begint dat te knellen en staren de beleidsmakers zich blind op het zo snel en zo goedkoop mogelijk afhandelen van zaken zonder dat dit veel (kostbare) zittingstijd kost. Na een korte opname van de huidige stand van zaken en de (beleidsmatige) totstandkoming daarvan (paragraaf 2 en 3), zou ik willen betogen dat in ieder geval het horen van getuigen zo veel mogelijk niet door de zittingsrechter moet worden uitbesteed, maar door hemzelf zou moeten worden verricht. De eisen die voortvloeien uit artikel 6…