Moedermaatschappij kan voorvoegingsverliezen niet verrekenen met binnen fiscale eenheid verschoven stille reserves
Samenvatting
Belanghebbende heeft in 2006 alle aandelen verworven in D bv en is met (uitsluitend) deze dochter een fiscale eenheid aangegaan. D bv had bij de voeging een herinvesteringsreserve (HIR) en belanghebbende had voorvoegingsverliezen. In 2008 heeft belanghebbende een kantoorpand gekocht en op de kostprijs de door D bv gevormde HIR afgeboekt. Later dat jaar is D bv ontbonden, waardoor een einde kwam aan de fiscale eenheid. De inspecteur heeft de nihilaangiften VPB voor 2009 en 2010 van belanghebbende gecorrigeerd naar belastbare bedragen ad € 68.326 omdat dat deel van de winst volgens hem – gezien art. 15ae, lid 2, of art. 15ag Wet VPB 1969 – op grond van art. 15ah, lid 2, letter a, jo. 15ah, lid 4, Wet VPB 1969 toegerekend moet worden aan D bv en daarom niet verrekend kan worden met voorvoegingsverliezen van belanghebbende.
Volgens Rechtbank Den Haag (23 december 2014, nrs. 14/4148 en 14/4151, NTFR 2015/1094), is art. 15ae Wet VPB 1969 niet van toepassing omdat die bepaling uitgaat van het bestaan van een fiscale eenheid, waarvan in 2009 en 2010 geen sprake was. Ook art. 15ag Wet VPB 1969 is volgens de rechtbank niet van toepassing omdat deze bepaling uitgaat van ‘het ontvoegingstijdstip’, dat in art. 15aa, lid 1, letter c, Wet VPB 1969 is gedefinieerd als het tijdstip waarop een fiscale eenheid ten aanzien van een belastingplichtige eindigt anders dan door ontbinding en vereffening van een dochter. Daarvan is evenmin sprake omdat de fiscale eenheid juist wél is geëindigd door ontbinding van…